Om te bepalen of een cliënt recht heeft op een uitkering moet u o.a. de feitelijke woon- en verblijfsituatie van de cliënt vaststellen. Heeft u twijfel over deze woon- en verblijfsituatie dan kunt u een huisbezoek afleggen. U dient hierbij wel goed af te wegen of het afleggen van het huisbezoek het juiste middel is. Kunt u het beoogde doel – vaststellen woon- en verblijfsituatie - bereiken met een ander, minder ingrijpend middel, dan dient u voor dat middel te kiezen.

Stappenplan

  1. Verifieer de opgegeven woon- en verblijfsituatie van de cliënt in uw gemeentelijke bronbestanden.
  2. Stel de noodzaak voor het afleggen van het huisbezoek vast
  3. Toets de inzet van het huisbezoek op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit
  4. Beoordeel of er een minder ingrijpend middel beschikbaar is om de feitelijke woon- en verblijfsituatie te bepalen
  5. Als dit niet mogelijk is dan motiveert u zorgvuldig de reden en het doel van het huisbezoek
  6. Leg het huisbezoek af volgens de Richtlijnen huisbezoek (zie Handreiking huisbezoek) of volgens de eigen gedragscode
  7. Leg het huisbezoek vast in een rapport, inclusief de originele aantekeningen
  8. Nodig de cliënt uit om het rapport te bespreken
  9. Informeer de cliënt over het vervolg van het proces.

Informatie & instrumenten