De gemeente heeft monitoring, gegevensverzameling en evaluatie ingeregeld volgens de eisen van de Omgevingswet.
De Omgevingswet heeft op uiteenlopende wijzen consequenties voor monitoring, evaluatie en gegevensverzameling. Deels per inwerkingtreding (IWT) als gevolg van wet- en regelgeving op landelijk niveau en deels in de jaren daarna door nieuwe regels in de omgevingsverordening en het omgevingsplan. Dit vraagt aanpassingen van organisatie, processen en systemen in samenwerking met uitvoeringsorganisaties en andere bevoegd gezagen. In het bijzonder dient hierbij vanuit het aanvullingsspoor geluid aandacht te zijn voor gegevensverzameling van geluid: dit moet structureel en fijnmaziger worden ingericht. Er komen daarnaast nieuwe normen en meetwaarden (dit betekent anders meten).
Naast de bestaande (en soms deels gewijzigde) verplichtingen tot gegevensverzameling leidt de Omgevingswet tot nieuwe monitoringsverplichtingen. Gemeenten moeten inzicht hebben in de eisen die deze nieuwe verplichtingen met zich brengen en zich hierop voor te bereiden, zodat voldaan kan worden aan de wettelijke eisen.
-
Op de hoogte te zijn van nieuwe en gewijzigde monitoringsverplichtingen dan wel (bestaande) verplichtingen voor gegevensverzameling (zie monitoringsverplichtingen gemeenten).
-
Bepalen zelf doen of uitbesteden aan Omgevingsdienst of extern bureau
-
Afhankelijk van de lokale situatie inzichtelijk te hebben wat moet bij IWT en wat later kan.
De verplichtingen voorkomend uit de Omgevingswet, de onderliggende besluiten en de aanvullingsregelgeving hebben betrekking op drie categorieën:
- Directe monitoringsverplichtingen
- Indirecte monitoringsverplichtingen
- Verplichtingen tot het verzamelen van gegevens (niet limitatief)
1. Directe monitoringsverplichtingen
A. Monitoring Basisgeluidsemissie (BGE)
Gemeenten moeten een 'basisgeluidemissie' (BGE) vaststellen voor wegen met een verkeersintensiteit vanaf 1.000 motorvoertuigen per etmaal. Rond wegen ontstaan dan geluidsaandachtsgebieden, die een indicatie zijn van geluidsbelasting op gebouwen.
Gemeenten zijn vervolgens verplicht om de BGE te monitoren.
De startdatum voor de BGE is bepaald op 1 januari 2026; dan is zij verplicht. De voorbereiding daarvan zal praktisch gezien in 2024 moeten worden opgepakt. De gemeente dient uiterlijk op 1 juli 2028 verslag te doen van de resultaten van de monitoring aan de gemeenteraad. En vervolgens elke vijf jaar (zie ook onder 3. Gegevensverzameling voor geluidbelastingkaarten voor agglomeratiegemeenten).
Gemeenten leggen de BGE vast in het geluidregister. Na vastleggen monitoren de gemeenten de ontwikkeling van het geluid. Bij een toename van 1.5 dB van de geluidemissie ten opzichte van de BGE overweegt de gemeente of het maatregelen moet nemen.
B. Monitoring Geluidproductieplafonds industrieterreinen
Gemeenten moeten onder de Omgevingswet voor alle gezoneerde industrieterreinen – waar zij bevoegd gezag voor zijn – de huidige geluidzones omzetten naar de geluidproductieplafonds (GPP). Met een geluidproductieplafond stellen gemeenten een grens aan het geluid door industrieterreinen. Deze systematiek geldt al voor Rijksinfrastructuur. De GPP’s voor industrieterreinen (GPPIL) moeten in 2029 zijn gerealiseerd. Deze GPPIL’s moeten worden aangeleverd aan de Centrale voorziening geluidsgegevens (CVGG). Zie ook wegwijzer 28 – Aanvullende acties uit Aanvullingssporen. Gemeenten zijn verplicht om het geluid op industrieterreinen, waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden gelden, te monitoren. Bij een (dreigende) overschrijding dient de gemeente maatregelen te treffen. Gemeenten die geen agglomeratiegemeente zijn dienen voor 18 juli 2028 verslag te doen van de resultaten van de monitoring aan de gemeenteraad. En vervolgens elke vijf jaar. Voor agglomeratiegemeenten wordt de verslaglegging gekoppeld aan het vijfjaarlijkse actieplan dat wordt gemaakt ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai.
2. Indirecte monitoringsverplichtingen
A. Door gemeente vastgestelde omgevingswaarden
De Omgevingswet bevat een algemene plicht tot monitoring voor omgevingswaarden. Iedere vastgestelde omgevingswaarde moet door middel van een systeem van monitoring worden bewaakt. De monitoringsverplichting geldt vanaf het moment waarop de Omgevingswaarde is vastgesteld. Er is wettelijk geen frequentie vastgesteld waarin een door de gemeente vastgestelde omgevingswaarde dient te worden gemonitord. Het monitoren van lokale omgevingswaarden is een nieuwe verplichting. De Omgevingswet (art. 20.1 lid 3) biedt de mogelijkheid om in de uitvoeringsregelgeving een verplichting tot monitoring op te nemen voor andere parameters dan omgevingswaarden. Dit betreft parameters voor de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de belasting door activiteiten of de concentratie of depositie van stoffen in de fysieke leefomgeving. Deze parameters kunnen bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur worden aangewezen.
B. Monitoringsverplichting plan-MER
Deze monitoringsverplichting is momenteel opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage (art. 2). Deze monitoringsverplichting komt terug in het Invoeringsbesluit (art. 11.5). De regels over monitoring komen inhoudelijk overeen met de Wet Milieubeheer. Wel is de verplichting om een verslag op te stellen van de monitoring en dit toe te zenden aan bestuursorganen en adviseurs komen te vervallen. (Memorie van toelichting Invoeringsbesluit 5.7.3)
C. Programma met programmatische aanpak
Voor een programma met een programmatische aanpak dienen de voortgang, uitvoering en het doelbereik van het programma door monitoring worden bewaakt. De frequentie van de monitoring wordt bepaald bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur tot aanwijzing van een programma met programmatische aanpak. De programmatische aanpak is een nieuw instrument onder de Omgevingswet. De monitoringsverplichting is daarmee ook nieuw.
3. Andere verplichtingen tot gegevensverzameling
A. Gegevensverzameling Rijksomgevingswaarden luchtkwaliteit
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van de monitoring van de Rijksomgevingswaarden luchtkwaliteit. Gemeenten (in aandachtsgebieden) zijn verplicht om gegevens te verzamelen voor de monitoring van concentratie van stikstofdioxide en PM10 (art. 11.22 Besluit kwaliteit leefomgeving). Dit betreft gegevens over het gebruik van wegen in beheer bij de gemeente en het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee, varkens of het houden van landbouwhuisdieren.
B. Gegevensverzameling richtlijn stedelijk afvalwater
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat dient het publiek elke twee jaar te informeren over de afvoer van stedelijk afvalwater en slib (art. 16 van de richtlijn stedelijk afvalwater). Het bevoegd gezag dat de zorg heeft voor een zuivering technisch werk dient op verzoek van de Minister van Infrastructuur de gegevens door te sturen die dienen te worden verzameld. Dit betreft de stand van zaken van de inzameling, transport en de behandeling van stedelijk afvalwater en de afvoer van slib (artikel 10.17 Besluit kwaliteit leefomgeving).
C. Gegevensverzameling voor geluidbelastingkaarten
Aangewezen agglomeratiegemeenten zijn verplicht om gegevens te verzamelen over de geluidbelasting door belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens als bedoeld in artikel 3 van de Europese richtlijn omgevingslawaai. Deze gemeenten zijn ook verplicht om geluidbelastingkaarten op te stellen voor bovengenoemde geluidbronnen (art. 11.50 en 11.53 Besluit kwaliteit leefomgeving). Voor datum van inwerkingtreding moeten de Europese geluidskaarten worden aangeleverd aan Centrale voorziening geluidsgegevens (Cvgg). Zie ook wegwijzer 28 – Aanvullende acties uit Aanvullingssporen en wegwijzer 17 – Programma´s luchtkwaliteit en geluid vastgesteld. Inhoudelijk zijn de regels voor de geluidbelastingkaarten niet gewijzigd vergeleken met de situatie voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet (§13.7 nota van toelichting Besluit kwaliteit leefomgeving). Zie ook onder 1.A. Monitoring Basisgeluidsemissie (BGE). Een deel van de gemeenten heeft in de huidige situatie te maken met de verplichting, vanuit de Europese richtlijn omgevingslawaai, om iedere vijf jaar geluidsbelastingkaarten vast te stellen. Dit betreft de in het kader van de richtlijn omgevingslawaai aangewezen agglomeratiegemeenten. De geluidbelastingkaart dient gepubliceerd te worden in het elektronische gemeenteblad.
D. Gegevensverzameling externe veiligheid
Het bevoegde bestuursorgaan is in bepaalde situaties verplicht om gegevens over externe veiligheid te verstrekken aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (art. 10.27 van het Omgevingsbesluit en art. 11.1 t/m 11.7 van het , Besluit kwaliteit leefomgeving).
In het Register Externe Veiligheidsrisico’s (REV) wordt informatie over externe veiligheidsrisico’s verzameld. Dit heeft betrekking op de ligging van de veiligheidscontouren van risicovolle activiteiten en de ligging van kwetsbare gebouwen en locaties. Gemeenten zijn zowel gebruiker van de informatie uit het REV als aanleverplichtig aan het REV. Feitelijk zal de aanlevering namens gemeenten veelal door omgevingsdiensten worden uitgevoerd. Vanuit juridisch oogpunt is het REV de ‘opvolger’ van het Register Risicosituaties Gevaarlijke stoffen (RRGS). Met het oog op mogelijke uitvoeringsconsequenties voor gemeenten is door de VNG een impactanalyse uitgevoerd.
De grootste verandering is dat gemeenten en omgevingsdiensten straks via een nieuw integraal kanaal gegevens omtrent externe veiligheid moeten gaan aanleveren (zowel aan het REV als direct aan de Risicokaart, voor wat betreft de EV-gegevens welke niet onder de aanleverplicht aan het REV vallen).
Voor wat betreft het aanleveren aan het REV treden - vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet - de volgende veranderingen ten opzichte van aanleveren aan het RRGS op:
-
voor meer objecten moeten gegevens worden aangeleverd (lagere drempelwaarden),
-
voor meer verschillende typen objecten moeten gegevens worden aangeleverd,
-
op basis van de informatiemodellen voor het REV dienen andere gegevens te worden aangeleverd,
-
bronhouders dienen zelf bepaalde (standaard) berekeningen uit te voeren, waar dit in de huidige situatie nog voor hen wordt gefaciliteerd door het RRGS.
E. Verstrekken gegevens Werelderfgoed
Bestuursorganen die door een aanvraag voor een omgevingsvergunning, bij het verzamelen van informatie voor een besluit of een melding van een activiteit op de hoogte raken van een mogelijke bedreiging voor erfgoed moeten dat doorgeven aan onze Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (4.6.5 Omgevingsbesluit).
F. Verstrekken informatie i.v.m. meerjarig monitoringsprogramma voor de uitvoering van de wet
In het kader van de implementatie van de Omgevingswet komt er een meerjarig monitoringsprogramma voor de uitvoering van de wet en de realisatie van de doelen van de omgevingswet. Hiervoor zullen uitvoerenden informatie moeten verstrekken aan BZK (§9.2 memorie van toelichting Omgevingswet)
De VNG voert onderzoek uit naar monitoring en evaluatiemogelijkheden om de voortgang en de doelen van de Omgevingswet te monitoren. Dit betreft de mogelijkheid om kortcyclisch bij te sturen en verantwoording te kunnen afleggen.
-
Factsheet Monitoringsverplichtingen gemeenten Omgevingswet
-
Impactanalyse Register externe veiligheidsrisico´s
-
Netwerksessie VTH: Externe Veiligheid
Vindt u niet wat u zoekt? Kijk voor meer producten en diensten eens in de Catalogus Omgevingswet voor gemeenten.
-
Heeft u naar aanleiding van deze wegwijzer een inhoudelijke vraag? Stel uw vraag via het Informatiepunt Omgevingswet
-
Voor ondersteuning bij dit onderwerp kunt u ook terecht bij uw Regionale Implementatiecoach Omgevingswet (RIO).
-
Wilt u meedenken met de opzet van monitoring en evaluatie van de werking van de Omgevingswet? Neem dan contact op met de VNG.