Het opstellen van het integrale omgevingsplan zal hand in hand moeten gaan met inhoudelijke wijziging van lokale verordeningen met bepalingen over de fysieke leefomgeving. De VNG stelt per verordening een handreiking beschikbaar en waar relevant voorbeeldbepalingen en/of voorbeeldregels voor het omgevingsplan.
De meeste lokale verordeningen maken in de eerste periode na inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen deel uit van het omgevingsplan. Als er sprake is van wijziging van de fysieke leefomgeving zullen de regels gedurende de overgangsfase deels opgenomen moeten worden in het omgevingsplan. Na afloop van de overgangsperiode hebben specifieke bepalingen geen rechtskracht meer als deze in een verordening blijven staan en niet opgenomen zijn in een omgevingsplan, terwijl dat volgens de Omgevingswet wel had gemoeten.
De VNG stelt voor de relevante verordeningen handreikingen en voorbeeldbepalingen beschikbaar voor inhoudelijke aanpassing van (model-)verordeningen met bepalingen over de fysieke leefomgeving. NB: Voorbeeldbepalingen hebben niet de status van modelbepalingen. Daarnaast stelt de VNG voorbeeldregels beschikbaar voor de bepalingen waarvan het wenselijk is dat ze worden opgenomen in het omgevingsplan.
Inspiratie
De gemeente Veenendaal heeft als een van de eerste gemeenten het grootste deel van haar verordeningen geïntegreerd in haar omgevingsplan. Daarbij heeft de gemeente ook gebruikgemaakt van de handreikingen van de VNG. We maakten een interview waarin de gemeente vertelt over haar aanpak, oplossingen en lessen. Lees het interview 'Veenendaal: starten met de verordeningen'
In 2023 en 2024 zijn handreikingen en waar relevant voorbeeldbepalingen en/of voorbeeldregels gepubliceerd voor de volgende verordeningen:
In een handreiking lichten we toe welke bepalingen uit de betreffende modelverordening gereguleerd mogen worden in het omgevingsplan. Voor die bepalingen geven we ook een vrijblijvend advies of deze in de verordening of het omgevingsplan kunnen worden opgenomen.
Niet voor alle bepalingen uit de modelverordening geldt dat er een keuze is over het opnemen in het omgevingsplan. Sommige bepalingen moeten in het omgevingsplan worden opgenomen, omdat het stelsel van de Omgevingswet dit bepaalt (zie art. 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit).
Een andere categorie aan bepalingen mag niet in het omgevingsplan en moet juist in de verordening blijven (zie art. 2.1, tweede lid, van het Omgevingsbesluit).
Een handreiking maakt inzichtelijk welk kader de VNG toepast bij de beoordeling van individuele bepalingen uit de modelverordening.
Voor bepalingen die gewijzigd achterblijven in de modelverordening bieden we voorbeeldbepalingen aan.
Voor de bepalingen waarvoor het wenselijk is om ze op te nemen in het omgevingsplan heeft de VNG voorbeeldregels opgesteld. Deze regels sluiten aan op de geïntegreerde staalkaarten van de VNG. Gemeenten kunnen de voorbeeldregels gebruiken ter inspiratie voor hun omgevingsplan.
Bij het opstellen van de voorbeeldregels sluiten we aan op de inhoudelijke overwegingen en bevindingen uit de handreiking. Elke voorbeeldregel begint met een algemene inleiding in het onderwerp en vervolgens geven we aan de hand van drie hoofdvragen antwoord op de vraag óf en hoe het onderwerp overgenomen kan worden in de structuur van de geïntegreerde staalkaarten (lees: het omgevingsplan). De drie hoofdvragen sluiten aan op de ontwerpvragen voor het omgevingsplan uit het Handboek opstellen omgevingsplan.
Vraag 1: Wat willen we regelen en waarom?
In de eerste hoofdvraag onderzoeken we aan de hand van subvragen steeds in hoeverre de doelen en oogmerken van de bepaling uit de modelverordening aansluiten op die van de Omgevingswet en welke activiteit is te identificeren. Ook kijken we naar de samenhang met andere onderwerpen/activiteiten in het omgevingsplan.
Subvragen:
A. Staan in de handreiking één of meer doelen die bijdragen aan de verwezenlijking van de maatschappelijke doelstelling van art. 1.3 Ow? Benoem deze doelen.
B. Om welke concrete belangen c.q. oogmerken gaat het? Benoem de concrete onderwerpen/belangen van de handreiking en zet die bij de betreffende doelen.
C. Welke activiteiten zijn in het geding? Benoem de activiteiten die bij de onderwerpen horen en plaats die bij de doelen en oogmerken.
D. Is het wenselijk regels over deze activiteiten in het omgevingsplan op te nemen?
E. Is er een logische samenhang te ontdekken tussen de activiteiten die naar het omgevingsplan gaan?
F. Is er een nadere beleidsinkadering nodig of is voldoende duidelijk wat geregeld moet worden?
Vraag 2: Wat moeten en kunnen we regelen in het omgevingsplan?
Bij de tweede hoofdvraag bepalen we aan de hand van subvragen de kaders die de Omgevingswet meegeeft aan de regulering van het onderwerp aan de hand van de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Ook nemen we in deze vraag de relevante bruidsschatregels mee en de begrenzing van eigen beleidskaders van gemeenten.
Subvragen:
G. Wat is de beleidsruimte om de betreffende activiteiten te reguleren in het omgevingsplan. Zijn er nationale of (provinciale) instructieregels die in acht moeten worden genomen, erbij moeten worden betrokken of waarmee rekening mee moet worden gehouden? Zijn er rechtstreeks werkende regels in AMvB’s die van belang zijn?
H. Wat staat erover in de bruidsschat; willen we de regels aanvullen of ervan afwijken?
I. Is het aannemelijk dat de gemeente (flankerend) beleid (parkeernota, nota handhaving etcetera) heeft gemaakt voor bepaalde onderwerpen?
Let op: er kunnen ook instructieregels gelden uit de omgevingsverordening van de provincie. Daar gaan we niet op in, omdat dit kan verschillen per provincie.
Vraag 3: Hoe willen we het regelen?
Wanneer de eerste twee hoofdvragen zijn beantwoord, volgt de stap om na te denken over de plek die de regels kunnen krijgen in de gekozen structuur van het omgevingsplan. In de derde en laatste hoofdvraag maken we aan de hand van subvragen een beredeneerde keuze voor een thematische of gebiedsgerichte omzetting van het onderwerp en het bijbehorende regeltype.
Subvragen:
J. De doelen, de activiteiten en de oogmerken voor het stellen van activiteiten zijn helder. Gaat het om regels voor het hele grondgebied of om specifieke regels voor een gebiedstype?
K. Welk soort regel is het meest geschikt om de betreffende activiteit te reguleren: een algemene of specifieke zorgplicht, algemene rechtstreeks werkende regels al dan niet met informatie- of meldplicht, maatwerkvoorschriften, algemeen verbod of omgevingsvergunning met open of gesloten normen. Motiveer de keuze.
Voorbeeldregels
Na de beantwoording van de 3 hoofdvragen per onderwerp wordt de activiteit ‘aangezet’ in het gekozen thema of gebiedstype in hoofdstuk 4 van de geïntegreerde staalkaarten. Tot slot landen de inhoudelijke regels in de nieuwe paragraaf in hoofdstuk 5 van de geïntegreerde staalkaarten. Dit leidt uiteindelijk tot de voorbeeldregels.
Gebruiksaanwijzing
Met name de derde vraag zal elke gemeente individueel moeten beantwoorden. Wat voor type regels je maakt (een algemene zorgplicht of een vergunning bijvoorbeeld, of een algeheel verbod), zal namelijk afhangen van de lokale situatie en lokale afwegingen. De plek in de geïntegreerde staalkaarten en de inhoud van de regels dienen als voorbeeld en ter inspiratie, maar het betreft geen instructie en ook geen modelverordening. Elke gemeente zal voor de eigen situatie de ontwerpvragen na moeten lopen en een keuze maken over het opnemen van de regels die passen bij de lokale situatie en de eigen gekozen structuur van het omgevingsplan.
Heeft u vragen of suggesties over verordeningen en het omgevingsplan? Stel ze dan in de groep Omgevingswet van het VNG Forum (meld u aan om toegang te krijgen tot de groep) of via omgevingswet@vng.nl onder vermelding van Verordeningen.