Deze voorbeeldregels gaan over lozen van afvloeiend hemelwater en van grondwater afkomstig van ontwatering. Dit is geregeld in de modelverordening Afvoer hemel- en grondwater.
De modelverordening Afvoer hemel- en grondwater geeft invulling aan artikel 10.32a Wet milieubeheer. De modelverordening bevat regels over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een rioolvoorziening. Ze bevat ook regels over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een rioolvoorziening voor afvalwater. De modelverordening bevat een afkoppelplicht in aangewezen gebied, uitzonderingen voor inrichtingen en de openbare weg, een ontheffing en een strafbepaling.
Aan de hand van onderstaande drie hoofdvragen en bijbehorende deelvragen (zie ook de introductiepagina, onder Voorbeeldregels) proberen we antwoord te geven op de vraag óf en hoe u dit onderwerp over kunt nemen in uw omgevingsplan. We eindigen met een set voorbeeldregels. Deze regels sluiten aan op de geïntegreerde staalkaarten van de VNG. U kunt ze gebruiken ter inspiratie voor uw eigen omgevingsplan.
Bij het opstellen van de voorbeeldregels sluiten we aan op de inhoudelijke overwegingen en bevindingen uit de Handreiking Verordening afvoer hemelwater en grondwater en omgevingsplan (de Handreiking).
A. Wat zijn de doelen van de regels over dit onderwerp?
In de Handreiking is het beschermen van het milieu geïdentificeerd als doel van de modelverordening. Dat doel blijkt ook uit het feit dat de grondslag voor de verordening in de Wet milieubeheer staat. In aanvulling hierop – en in lijn met de gemeentelijke watertaken, zie onderdeel F – is ook het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering een doel dat met de modelverordening wordt behartigd.
B. Om welke concrete oogmerken of belangen gaat het?
Het beschermen van het milieu is een breed begrip. De modelverordening behartigt niet alle belangen en oogmerken die onderdeel zijn van het beschermen van het milieu. Specifiek gaat het om:
- het doelmatig beheer van afvalwater
- het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater
- het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste
Binnen het tweede doel, het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, zijn de volgende belangen / oogmerken aan de orde:
- het voorkomen of beperken van wateroverlast
- het voorkomen of beperken van droogte
C. Om welke activiteit gaat het?
De activiteit die in de modelverordening (in lijn met de grondslag in de Wet milieubeheer) het aangrijpingspunt is voor regulering, is het lozen van hemelwater (regen en andere neerslag) en grondwater in de riolering of in de bodem.
D. Is het wenselijk om deze activiteit te reguleren in het omgevingsplan?
De modelverordening bevat regels over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of de riolering en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een openbaar vuilwaterriool. Dit gaat over infrastructuur, watersystemen, water en bodem. Daarmee valt de modelverordening onder de fysieke leefomgeving en daarmee onder het bereik van de Omgevingswet.
Bestaande hemel- en grondwaterverordeningen maken op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de desbetreffende gemeente. Als de gemeente de activiteit wil blijven reguleren, dan is het wenselijk dat de regels over deze activiteit in het omgevingsplan blijven staan.
E. Is er samenhang met andere regels?
Samenhang met regels bestemmingsplan
Het lozen van afvloeiend hemelwater hangt samen het bouwen en in stand houden van bouwwerken en het aanleggen en in stand houden van terreinverharding. Vanaf de daken van bouwwerken en vanaf terreinverharding stroomt immers hemelwater af, wat de eigenaar van het perceel vervolgens moet verwerken. De activiteit geregeld in de modelverordening hangt dus samen met de activiteit bouwen en aanleggen. Er bestaat daarom ook overlap met de regels in het bestemmingsplan: diverse gemeenten hebben in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om bij het bouwen van een bouwwerk of het aanleggen van verharding compenserende waterberging aan te leggen, zodat het bouwen of aanleggen niet leidt tot toename van de afvoer van hemelwater.
Samenhang met Activiteitenbesluit milieubeheer en Besluit lozen buiten inrichtingen
Vanuit milieu-oogpunt (doelmatig beheer van afvalwater en beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater) zijn onder het recht zoals dat geldt vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet regels gesteld over het lozen van afstromend hemelwater en grondwater in de bodem of de riolering. Deze regels staan onder andere in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen.
Deze regels gaan met name over de kwaliteit van het te lozen water. Lozen is toegestaan, tenzij het hemelwater afkomstig is van een bodembeschermende voorziening. Immers, dan mag verwacht worden dat het hemelwater sterk verontreinigd is en zijn de regels over het omgaan met afstromend hemelwater opgenomen bij de activiteit waarvoor de bodembeschermende voorziening verplicht is gesteld.
Deze regeling voor afstromend hemelwater en grondwater komt niet terug in het Besluit activiteiten leefomgeving, en staat daarom in de bruidsschat. Bij het omzetten van de modelverordening moet dus ook naar de bruidsschat worden gekeken.
Samenhang met Bouwbesluit
Tot slot zijn in het huidige Bouwbesluit regels opgenomen over de perceelriolering voor de afvoer van hemelwater. Deze regels gaan dus over de buis waardoor het hemelwater stroomt, maar niet over de lozing van het hemelwater. Ook die regels worden door het rijk losgelaten en zijn onderdeel van de bruidsschat. Vanwege de samenhang is het aan te raden om de regels over de lozing en de buis op elkaar af te stemmen.
F. Is nadere beleidsinkadering nodig?
Artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° van de Omgevingswet geeft het gemeentebestuur de volgende hemelwatertaak: de doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater, voor zover de houder het afvloeiend hemelwater redelijkerwijs niet op of in de bodem of een oppervlaktewaterlichaam kan brengen, en het transport en de verwerking daarvan. Alleen wanneer het niet doelmatig is voor een particulier om te zorgen voor eigen afvoer van hemelwater, is de gemeente verantwoordelijk om dit verzorgen (gemeentelijke hemelwatertaak). De gemeentelijke taak voor het beheer van afvloeiend hemelwater betreft daarmee 1) het afvloeiend hemelwater van openbaar terrein, 2) het afvloeiend hemelwater van particulier terrein, maar alleen als het niet anders kan.
Daarnaast heeft de gemeente op grond van artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 2° van de Omgevingswet de volgende taak: het treffen van maatregelen in het openbaar gemeentelijke gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de op grond van deze wet aan de fysieke leefomgeving toegedeelde functies zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Voor deze taak worden vaak ontwateringsstelsels aangelegd, waar perceeleigenaren overtollig grondwater op kunnen lozen.
Op grond van artikel 4.22 van de Wet milieubeheer zijn gemeenten verplicht om een gemeentelijk rioleringsplan vast te stellen. In dit GRP moet de gemeente ook beschrijven welke voorzieningen voor de genoemde gemeentelijke watertaken aanwezig zijn, hoe deze zullen worden beheerd en wat de gevolgen hiervan zijn voor het milieu. De beleidsmatige keuzes over de invulling van de gemeentelijke watertaken zijn daarom al gemaakt. Een aanvullende beleidsinkadering kan wel aan de orde zijn om klimaatontwikkelingen te adresseren (met name de problematiek van wateroverlast en verdroging). In het nieuwe stelsel kan de gemeente dat doen in het (facultatieve) gemeentelijke rioleringsprogramma (art. 3.14 Ow).
G. Wat is de beleidsruimte om de activiteiten te reguleren in het omgevingsplan?
Instructieregels
De gemeente heeft in artikel 2.16 van de Omgevingswet een hemelwaterzorgplicht en een grondwaterzorgplicht toegedeeld gekregen. De Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geven verder geen instructieregels over hoe deze taken worden ingevuld. Ook provincies stellen tot op heden geen instructieregels over de invulling van deze gemeentelijke taken. De gemeente heeft dus volop beleidsvrijheid voor de wijze waarop de taken worden ingevuld en kan dus ook zelf kiezen of die taakuitoefening wel of niet met juridische regels in het omgevingsplan wordt ondersteund.
Besluit activiteiten leefomgeving
Bij het stellen van regels in het omgevingsplan moet de gemeente wel rekening houden met de algemene regels die in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn gesteld over het lozen van afvalwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen. Daaronder valt ook het lozen van hemelwater dat op die bodembeschermende voorzieningen valt. Het Bal bevat echter een generieke mogelijkheid om maatwerkregels te stellen (art. 2.12 Bal), dus de gemeente heeft de vrijheid om – binnen de oogmerken van het Bal – aanvullende of afwijkende regels over deze lozingen te stellen.
Regels van het waterschap
Verder is van belang dat het waterschap ook regels kan stellen over de omgang met hemelwater en grondwater. Waterschappen stellen van oudsher regels over het lozen van overtollig hemelwater en grondwater op het oppervlaktewater. Veel waterschappen stellen daarbij ook eisen aan compenserende waterberging, als er nieuwe bebouwing of verharding wordt aangelegd. Gemeenten zullen daarom bij het omzetten van de modelverordening naar het omgevingsplan moeten afstemmen met het waterschap.
H. Wat regelt de bruidsschat en wat willen we daarmee?
Paragraaf 22.3.8.1 en 22.3.8.2 van de bruidsschat geeft regels voor het lozen van grondwater en van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening.
Artikel 22.144 van de bruidsschat bepaalt dat afvloeiend hemelwater alleen in een vuilwaterriool wordt geloosd als het lozen op of in de bodem, in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is. Deze norm geldt niet voor het lozen van afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van wonen, of al plaatsvond voordat het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Besluit lozen inrichtingen op de lozing van toepassing werd. Deze norm is alleen in de bruidsschat geregeld en het is daarom aan te bevelen om deze bij het omzetten van de bruidsschat over te nemen in het omgevingsplan.
Daarnaast geldt artikel 22.144 van de bruidsschat niet voor van wonen afkomstig hemelwater en grondwater. Als gemeenten deze norm ook voor van wonen afkomstig hemelwater en grondwater willen vastleggen, zoals nu geregeld is in de modelverordening, moeten ze regels stellen in het omgevingsplan.
Artikel 22.12 van de bruidsschat bevat regels over de terreinriolering voor de afvoer van hemelwater (afkomstig uit het huidige Bouwbesluit). Bij het omzetten van de bruidsschat en de hemelwaterverordening moet de gemeente zorgen dat de regels over het lozen en de regels over de terreinriolering op elkaar zijn afgestemd.
I. Wat zijn mogelijke gemeentelijke beleidskaders?
Het beleidskader voor de invulling van de gemeentelijke taken voor hemelwater en grondwater staat in het huidige gemeentelijke rioleringsplan (GRP). Dat plan is naar huidig recht verplicht, dus iedere gemeente beschikt over een eigen beleidskader. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen gemeenten een gemeentelijk rioleringsprogramma vaststellen, maar dat is niet langer verplicht.
J. Thematische of gebiedsgerichte omzetting van de regels?
De omgang met lozingen van hemelwater en grondwater kunnen gemeentebreed worden gesteld of gebiedsgericht. Gebiedsgerichte variatie van de lozingsregels ligt voor de hand als de omstandigheden per deelgebied verschillen:
- waar ligt welk rioolstelsel (gemengd rioolstelsel, gescheiden rioolstelsel, drukriolering)?
- waar treden problemen op met betrekking tot hemelwater en grondwater (wateroverlast, droogte)?
- welke mogelijkheden zijn er voor perceeleigenaren om zelf het overtollige hemelwater of grondwater te verwerken (infiltratiecapaciteit van de bodem, aanwezigheid van oppervlaktewater)?
De modelverordening gaat ook uit van een gebiedsgerichte invulling van de regels, door het nemen van een aanwijzingsbesluit waar het verbod op lozen in de openbare vuilwaterriolering van toepassing wordt. De aan te wijzen gebieden hangen echter weinig samen met de gebiedstypen die voor het reguleren van activiteiten met gebruiksruimte worden onderscheiden. Knelpunten in de riolering kunnen in ieder gebiedstype voorkomen en de lokale omstandigheden (infiltratiecapaciteit, aanwezigheid van oppervlaktewater) hebben ook geen logische samenhang met de begrenzing van gebiedstypen. Daarom wordt de modelverordening thematisch omgezet, met deelgebieden.
K. Regeltype
Hier zijn diverse regeltypen aan de orde:
- In het omgevingsplan kan in lijn met de modelverordening een lozingsverbod voor hemelwater- of grondwaterafvoer opgenomen worden. Als de verplichting ook op bestaande lozingen betrekking heeft, dan moet er aandacht zijn voor een tijdpad waarop deze maatregelen te realiseren zijn (invoering/overgangsrecht).
- Aanvullend op deze algemene regels is het raadzaam om het college de mogelijkheid te geven om maatwerkvoorschriften te geven in aanvulling of in afwijking van de algemene regels. In de staalkaart is in afdeling 5.1 de mogelijkheid van maatwerkvoorschriften al generiek geboden.
- De huidige mogelijkheid van ontheffing kan in het omgevingsplan worden opgenomen als een mogelijkheid om met een omgevingsvergunning van het verbod af te wijken.
- In aanvulling op de modelverordening zijn voorbeeldregels opgenomen over de verplichting om waterberging aan te leggen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is in lijn met de Handreiking stedelijk waterbeheer onder de Omgevingswet, die mede in opdracht van de VNG is uitgebracht. Ook van deze verplichting kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken.
- Via een financiële voorwaarde bij de omgevingsvergunning kan een afkoopsom worden voorgeschreven, die de gemeente gebruikt om elders in de omgeving de benodigde waterberging te realiseren. De voorbeeldregels laten zien hoe de gemeente het waterbergingsfonds kan regelen in hoofdstuk 7 van het omgevingsplan (financiële bepalingen).
Werkingsgebied lozingsverbod
In het omgevingsplan moet een concreet werkingsgebied voor het lozingsverbod worden vormgegeven. Het is te overwegen om in een delegatiebesluit de bevoegdheid om het werkingsgebied te wijzigen te delegeren aan het college. Voor de wijziging van het werkingsgebied geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) op grond van artikel 16.30 van de Omgevingswet. In de modelverordening was deze voorbereidingsprocedure ook van toepassing. In het omgevingsplan kan worden bepaald dat de aanwijzing van een nieuw werkingsgebied pas gaat gelden na verloop van <x> maanden nadat het verbod op een locatie van toepassing is geworden.
Waterberging bij bestaande bouw: actieve verplichting
Waterberging bij bestaande bouw was nog niet uitgewerkt in de modelverordening. Het omgevingsplan mag ook actieve verplichtingen bevatten: een verplichting om iets te doen, zonder dat de perceeleigenaar zelf van plan is om een activiteit te verrichten. Dergelijke actieve verplichtingen landen in de structuur van de staalkaart in hoofdstuk 6 (beheer en onderhoud). Ter illustratie is een voorbeeld toegevoegd met een actieve verplichting om waterberging bij bestaande bouw aan te brengen.
Omzetten bruidsschatregels en vervallen verordeningsregels
Vanwege de samenhang met de bruidsschatregels over lozingen van hemelwater en lozingen van grondwater afkomstig van ontwatering, is in de voorbeeldregels ook dit deel van de bruidsschat omgezet. De voorbeeldregels bevatten ook de benodigde wijziging van hoofdstuk 22 van het omgevingsplan en een afbakening tussen het nieuwe deel van het omgevingsplan en paragraaf 22.3.8.1 van de bruidsschat, omdat die laatste paragraaf nog wel van toepassing blijft op lozingen van grondwater bij saneringen.
Daarnaast moet de hemelwaterverordening, die formeel onderdeel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, uit het omgevingsplan worden geschrapt. Ook hiervoor is een voorbeeld opgenomen in onderstaande regels.
Voorbeeldtekst
Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
Afdeling 4.1 Thema's
Paragraaf 4.1.6 Milieu (overgenomen uit de staalkaart)
Artikel 4.44 Doelen
Voor milieu gelden de volgende doelen:
a. het waarborgen van de veiligheid;
b. het beschermen van de gezondheid; en
c. het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:
- het beschermen tegen milieuverontreiniging;
- het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
- het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;
- een doelmatig beheer van afvalstoffen;
- het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder;
- het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;
- het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater;
- het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
- het vervullen van de maatschappelijke functies door watersystemen;
- het beschermen van de duisternis en het donkere landschap; of
- het voorkomen of beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar een activiteit.
Artikel 4.45 Afvloeiend hemelwater en grondwater bij ontwatering lozen
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.44, wordt bij het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater bij ontwatering voldaan aan paragraaf 5.2.1 Lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater bij ontwatering.
(NB: dit is een uitbreiding van het huidige artikel 4.45 over het lozen van grondwater afkomstig van graven)
Paragraaf 4.1.7 Duurzaamheid
(Deze paragraaf is alleen opgenomen om de afbakening met paragraaf 4.1.8 Klimaat duidelijk te maken)
Artikel 4.50 Toepassingsbereik
Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot duurzaamheid.
Artikel 4.51 Doelen
Voor activiteiten met betrekking tot duurzaamheid gelden de volgende doelen:
a. het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;
b. het bevorderen van een duurzame ontwikkeling; en
c. het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie.
Artikel 4.52 Duurzaamheid bij activiteiten
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.51, wordt bij het verrichten van de volgende activiteiten binnen [ambtsgebied, met uitzondering van woongebied] voldaan aan paragraaf 5.2.44 Duurzaamheid:
a. bouwen van bouwwerken;
b. bedrijfsmatige activiteiten; en
c. PM
Paragraaf 4.1.8 Klimaat
Artikel 4.53 Doelen
Voor klimaat gelden de volgende doelen:
a. het tegengaan van klimaatverandering;
b. het behouden van een klimaatbestendig watersysteem; en
c. het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingen.
Artikel 4.54 Waterberging bij nieuwbouw
Met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 4.53, wordt bij de volgende activiteiten voldaan aan de regels in paragraaf 5.2.2 Waterberging:
a. bouwen van bouwwerken;
b. aanbrengen van verharding; en
c. <eventuele andere activiteiten>.
Hoofdstuk 5 Activiteiten
Afdeling 5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1 Toepassingsbereik (overgenomen uit de staalkaart)
Met uitzondering van afdeling 5.1 en paragraaf 5.3.1 is een paragraaf in dit hoofdstuk alleen van toepassing voor zover dat in hoofdstuk 4 is bepaald.
(Afdeling 5.1 bevat volgens de geïntegreerde staalkaarten verder onder meer artikelen over de normadressaat, de specifieke zorgplicht en de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Deze artikelen zijn ook nodig voor de paragrafen over lozen van hemelwater en grondwater bij ontwatering en over waterberging bij nieuwbouw.)
Afdeling 5.2 Thematische activiteiten
Paragraaf 5.2.1 Lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater
Artikel 5.2 Aanwijzing activiteiten (overgenomen uit bruidsschat art. 22.137 en 22.142)
Deze paragraaf gaat over het lozen van:
a. grondwater afkomstig van ontwatering; en
b. afvloeiend hemelwater dat:
- niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;
- geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en
- geen afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van dat besluit is.
Artikel 5.3 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
a. het doelmatig beheer van afvalwater; en
b. het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater.
Artikel 5.4 Informatieplicht lozen van grondwater (overgenomen uit bruidsschat art. 22.138)
1. Ten minste vier weken voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de aard en omvang van de lozing;
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit;
c. <of het een tijdelijke of permanente lozing betreft>; en
d. <bij een tijdelijke lozing: de verwachte duur van de lozing>.
2. Het eerste lid geldt niet als:
a. het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of
b. het lozen plaatsvindt bij wonen.
3. In afwijking van het eerste lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Artikel 5.5 Informatieplicht lozen van hemelwater (overgenomen uit bruidsschat art. 22.143)
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Artikel 5.6 Lozen van grondwater bij ontwatering (overgenomen van bruidsschat art. 22.140)
- Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
- Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
- Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.
- Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u.
- Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering bij wonen.
Artikel 5.7 Lozen van afvloeiend hemelwater (bewerking van bruidsschat art. 22.144)
1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
2. Afvloeiend hemelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat:
a. afkomstig is van wonen; of
b. al plaatsvond voordat het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Besluit lozen buiten inrichtingen op de lozing van toepassing werd.
4. In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen in een schoonwaterriool geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
5. Bij het lozen vanuit een pompkelder van een tunnel of een verdiept weggedeelte is, als dat redelijkerwijs mogelijk is, een voorziening aanwezig om, in afwijking van het vierde lid, het meest vervuilde hemelwater in een vuilwaterriool te lozen.
Artikel 5.8 Meet- en rekenbepalingen (bewerking van bruidsschat art. 22.141)
- Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
- Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
- Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
a. voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872; en
b. voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.
Artikel 5.9 Verbod lozen hemelwater en grondwater in vuilwaterriool
- Het is, in afwijking van de artikelen 5.6, eerste lid en vijfde lid, en 5.7, tweede en derde lid, verboden binnen het <afkoppelgebied hemel- en grondwater> afvloeiend hemelwater en grondwater te lozen in een vuilwaterriool.
- Het verbod geldt met ingang van <x> maanden vanaf het moment waarop het eerste lid op de locatie van toepassing is geworden.
- Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van hemelwater of grondwater kan worden gevergd.
Paragraaf 5.2.2 Waterberging
(NB: deze paragraaf vervangt de twee artikelen in de bestaande geïntegreerde staalkaarten over waterberging uit paragraaf 5.2.44.)
Artikel 5.10 Aanwijzing activiteiten
Deze paragraaf gaat over:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. het aanleggen van verharding; en
c. <eventuele andere activiteiten>.
Artikel 5.11 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en droogte.
Artikel 5.12 Waterberging
- Met het oog op het beperken van wateroverlast en droogte wordt bij de activiteiten, bedoeld in artikel 5.10, in <gebied particuliere waterberging> op ieder perceel een voorziening voor hemelwaterberging met een minimale capaciteit van <x> l per m2 verhard oppervlak aangebracht en in stand gehouden.
- De voorziening voor hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze bij volledige vulling tussen <y> en <z> dagen weer voor 90% beschikbaar is.
- De hoeveelheid hemelwater die na toepassing van het eerste lid niet kan worden geborgen, kan worden geloosd op het openbare riool of de openbare weg.
Artikel 5.13 Vergunningplicht afwijken hemelwaterberging
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 5.12.
Artikel 5.14 Aanvraagvereisten
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
a. de omvang van het verhard oppervlak waarvoor geen voorziening voor hemelwaterberging kan worden aangelegd; en
b. de reden waarom de voorziening voor hemelwaterberging niet kan worden aangelegd.
Artikel 5.15 Beoordelingsregel
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het realiseren van een voorziening voor hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.
Artikel 5.16 Waterbergingsfonds
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5.15, kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 6 Beheer en onderhoud
Afdeling 6.1 Onderhoud- en instandhoudingsverplichtingen
Paragraaf 6.1.1 Waterberging bij bestaande bouw
Artikel 6.1 Oogmerken
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en droogte.
Artikel 6.2 Normadressaat
Aan artikel 6.1 wordt voldaan door de rechthebbende op gronden binnen het <gebied waterberging bestaande bouw>.
Artikel 6.3 Waterberging bij bestaande bouw
- Met het oog op het beperken van wateroverlast en droogte wordt op ieder perceel in het <gebied waterberging bestaande bouw > een voorziening voor hemelwaterberging met een minimale capaciteit van <x> l per m2 verhard oppervlak aangebracht en in stand gehouden.
- De voorziening voor hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze tussen <y> en <z> dagen weer volledig beschikbaar is.
- Het eerste lid geldt met ingang van <x> maanden vanaf het moment waarop dat lid op het perceel van toepassing is geworden.
- Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid, als het realiseren van de voorziening voor hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.
Hoofdstuk 7 Financiële bepalingen
Afdeling 7.1 Fondsen
Paragraaf 7.1.1 Waterbergingsfonds
Artikel 7.1 Waterbergingsfonds
Het college van burgemeester en wethouders stort de bedragen die zij heeft ontvangen op grond van een financiële voorwaarde bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.12 in het waterbergingsfonds.
Artikel 7.2 Uitgaven uit het waterbergingsfonds
- Het college legt binnen <x> jaar na de datum waarop de omgevingsvergunning voor het afwijken van die regel is verleend de financieel gecompenseerde hemelwaterberging aan. De hemelwaterberging kan ook voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning worden aangelegd.
- De waterberging wordt aangelegd binnen het bemalingsgebied waarin het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, is gelegen, of binnen het bovenstrooms of benedenstrooms gelegen bemalingsgebied.
- Als het college de hemelwaterberging niet binnen 10 jaar heeft aangelegd, stort zij op verzoek van de vergunninghouder het betaalde bedrag terug.
Artikel 7.3 Financiële bijdrage aan het waterbergingsfonds
De hoogte van de financiële voorwaarde bij de omgevingsvergunning bedraagt € <x> per m3.
Hoofdstuk 11 Overgangsrecht
Afdeling 11.3 Bruidsschat
Artikel 11.1 Afbakening regels lozen grondwater
Paragraaf 22.3.8.1 is niet van toepassing op lozingen van grondwater afkomstig van ontwatering als bedoeld in artikel 5.2, onder a.
Naast de regels voor het nieuwe deel van het omgevingsplan, zal het wijzigingsbesluit voor het omgevingsplan de volgende wijzingen van het tijdelijke deel bevatten:
Artikel [Nummer]
Paragraaf 22.3.8.2 vervalt.
Artikel [Nummer]
Het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder f, van de Invoeringswet Omgevingswet, vervalt.
Afdeling 5.2 Thematische activiteiten
Paragraaf 5.2.1 Lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater
Artikel 5.2 Aanwijzing activiteiten (overgenomen uit bruidsschat art. 22.137 en 22.142)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering en afvloeiend hemelwater. Bij het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een bouwputbemaling of drainage van percelen. Afvloeiend hemelwater is met name afkomstig van daken en verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is niet van toepassing op hemelwater dat afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.
De gemeente gaat over het lozen van grondwater en afvloeiend hemelwater in de bodem en de riolering. Het waterschap stelt in de waterschapsverordening regels over het lozen van grondwater en afvloeiend hemelwater in het oppervlaktewater. Gemeente en waterschap stemmen de regels vanzelfsprekend op elkaar af. Het waterschap regelt daarnaast het onttrekken van grondwater voor onder meer bouwputbemaling in de waterschapsverordening.
Artikel 5.4 Informatieplicht lozen grondwater (overgenomen uit bruidsschat art. 22.138)
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing van grondwater afkomstig van ontwatering het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
<optie: Tevens moet worden aangegeven of de lozing tijdelijk is (zoals bij een bronnering) of permanent (zoals bij het aanbrengen van drainage). Bij tijdelijke lozingen moet ook de verwachte duur van de lozing worden vermeld.>
De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) van minder dan 48 uur, of bij lozingen afkomstig van wonen. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: 5 werkdagen in plaats van 4 weken. Lozingen bij een bouwputbemaling voor de bouw van een nieuwe woning worden niet beschouwd als lozing afkomstig van wonen, en moeten dus wel gemeld worden.
Artikel 5.5 Informatieplicht lozen hemelwater (overgenomen uit bruidsschat art. 22.143)
Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de bodem of de riolering. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er buiten de bebouwde kom een rijksweg of provinciale weg wordt aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is. Afstromend hemelwater vanaf drukbereden wegen kan immers relatief veel verontreinigingen bevatten, terwijl buiten de bebouwde kom vaak geen riolering aanwezig is om het afstromende water in op te vangen. Het werkingsgebied van dit artikel is als gebiedsaanwijzing-annotatie toegevoegd.
Artikel 5.6 Lozen van grondwater bij ontwatering (overgenomen van bruidsschat art. 22.140)
Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.
De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om de gemeente te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn, is het raadzaam om contact op te nemen met de gemeente om na te gaan of er in dit gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.
Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij de activiteit wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen inhoudelijke regels over deze lozingen kende. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van deze afdeling. Lozingen bij een bouwputbemaling voor de bouw van een nieuwe woning worden niet beschouwd als lozing afkomstig van wonen, en moeten dus wel voldoen aan dit artikel.
NB: permanente lozingen van grondwater bij woningen in het vuilwaterriool zijn in principe ongewenst. Dit is een schone waterstroom die volgens de voorkeursvolgorde voor afvalwater (art. 10.29a Wet milieubeheer) niet in een vuilwaterriool zou moeten worden geloosd. Het is daarom aan te raden om de keuze die in het verleden is gemaakt over deze lozingen bij huishoudens te heroverwegen.
Artikel 5.7 Lozen van afvloeiend hemelwater (bewerking van bruidsschat art. 22.144)
De regeling voor het lozen van hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Daarom bepaalt het tweede lid dat hemelwater bij voorkeur op of in de bodem, in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam wordt geloosd.
De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen, is verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden: het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In dit omgevingsplan is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.
De voorkeursvolgorde in het tweede lid is op grond van het derde lid niet van toepassing op lozingen van hemelwater bij de activiteit wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen inhoudelijke regels over deze lozingen kende. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van deze afdeling.
NB: lozingen van hemelwater bij woningen in het vuilwaterriool zijn in principe ongewenst. Dit is een schone waterstroom die volgens de voorkeursvolgorde voor afvalwater (art. 10.29a Wet milieubeheer) niet in een vuilwaterriool zou moeten worden geloosd. Het is daarom aan te raden om de keuze die in het verleden is gemaakt over deze lozingen bij huishoudens te heroverwegen.
Het derde lid bevat ook overgangsrecht voor de lozingen van hemelwater die al voor de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Besluit lozen buiten inrichtingen bestonden. Dat is voortzetting van het overgangsrecht dat ook in die besluiten was opgenomen. Het gaat alleen om situaties die sinds die inwerkingtreding niet zijn gewijzigd. Het overgangsrecht is dus niet meer van toepassing zodra het bebouwde of verharde oppervlak is toegenomen of zodra er wijzigingen aan de afvoerleidingen zijn aangebracht.
In het vierde lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afstromend wegwater in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels zijn aangelegd, of alleen rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater. Het wegwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een oppervlaktewaterlichaam. De regels hierover staan in de waterschapsverordening.
Artikel 5.8 Meet- en rekenbepalingen (bewerking van bruidsschat art. 22.141)
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Artikel 5.9 Verbod lozen hemelwater <en grondwater> in vuilwaterriool
In het eerste lid staat een verbod om, in afwijking van de artikelen 5.6 en 5.7, in het zogenaamde ‘afkoppelgebied’ afvloeiend hemelwater en grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het afkoppelgebied wordt in het omgevingsplan opgenomen als digitaal werkingsgebied. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen in het afkoppelgebied. Binnen het afkoppelgebied is het over het algemeen gezien redelijk om de perceeleigenaren dit lozingsverbod op te leggen. Perceeleigenaren kunnen het hemelwater zelf verwerken door het te infiltreren in de bodem of door het te lozen op oppervlaktewater. Bij lozen in het oppervlaktewater moet wel aan de regels in de waterschapsverordening worden voldaan.
In het delegatiebesluit bij het omgevingsplan kan worden opgenomen dat het college bevoegd is om het afkoppelgebied te wijzigen. De betreffende wijziging van het omgevingsplan hoeft dan niet door de gemeenteraad te worden vastgesteld.
Het tweede lid bepaalt wanneer het verbod van toepassing wordt op een locatie. Vanaf <x> maanden nadat een perceel aan het ‘afkoppelgebied’ is toegevoegd, moet het afkoppelen zijn gerealiseerd. Deze termijn geeft de perceeleigenaar of gebruiker van het perceel voldoende tijd om de benodigde werkzaamheden uit te voeren.
In het derde lid is geregeld dat de gemeente in bijzondere gevallen een omgevingsvergunning kan verlenen voor lozen in het openbare vuilwaterriool. Bijvoorbeeld als afvoerleidingen door de fundering lopen of zich binnen de gebouwmuren bevinden, waarbij het vuilwater en regenwater al gemengd is in het gebouw. Het afkoppelen en scheiden van deze leidingen brengt hoge kosten met zich mee. In die gevallen is het redelijk om toe te staan dat de lozing in het openbare vuilwaterriool in stand blijft.
Paragraaf 5.2.2 Waterberging
Artikel 5.10 Aanwijzing activiteiten
De activiteiten die in deze paragraaf zijn geregeld, zijn het bouwen van een bouwwerk, het aanleggen van verharding <en eventuele andere activiteiten>. Bij deze activiteiten bestaat een goede gelegenheid om waterberging te realiseren. Daarmee levert de initiatiefnemer een bijdrage aan het klimaatbestendig maken van de gemeente.
NB: er zijn ook andere regels mogelijk om de klimaatbestendigheid van het stedelijke gebied te bevorderen. Denk aan het voorschrijven van een minimaal vloerpeil of een maximaal percentage verharding. Voorbeelden hiervan staan in de Handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief bouwen en inrichten.
Artikel 5.12 Waterberging
Door klimaatverandering is steeds vaker sprake van periodes van droogte, langdurige neerslag en stortbuien. De capaciteit van de openbare riolering is niet altijd toereikend om deze extreme hoeveelheden neerslag te verwerken. Dit kan leiden tot ernstige wateroverlast en tot schade aan gebouwen en infrastructuur. Daarnaast is tijdens periodes van droogte juist behoefte aan extra water.
Om de verwerking van hemelwater structureel in goede banen te leiden, heeft de gemeente haar visie over dit onderwerp opgenomen in de <citeertitel omgevingsvisie of programma>. Daar staat onder meer in dat er gebieden worden aangewezen als zogenaamd ‘gebied particuliere waterberging’. In deze gebieden moet bij nieuwe ontwikkelingen in beginsel een voorziening voor hemelwaterberging worden aangelegd en in stand gehouden. De gemeente stimuleert perceeleigenaren in eerste instantie om dit zelf te regelen door voorlichting en technisch advies. De regels hierover in het omgevingsplan moeten als sluitstuk van dit proces worden beschouwd.
Er zijn ook situaties waarbij het doelmatiger is om waterberging collectief te regelen. Bijvoorbeeld het aanleggen van een vijver voor een cluster van woningen in dezelfde wijk. Soms is een dergelijke waterbergingsopgave al geborgd bij het ontwerp van de wijk, bijvoorbeeld via voorwaarden in het contract met de projectontwikkelaar. In dat geval is het niet nodig om een waterbergingsverplichting op te leggen aan individuele perceeleigenaren. Door bepaalde wijken wel of niet op te nemen in de aanwijzing van het ‘gebied particuliere waterberging’ kan hierop goed worden gestuurd.
Via de regel om in de aangewezen gebieden een minimale waterbergingscapaciteit van x liter per vierkante meter verhard oppervlak aan te leggen en in stand te houden, wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Voorbeelden zijn het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een groen dak of het plaatsen van een of meer regentonnen. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk.
In het tweede lid is geregeld dat de waterberging bij volledige vulling na een bepaald aantal dagen weer voor 90% beschikbaar moet zijn. Door het water vertraagd af te voeren, verdeeld over een aantal dagen, wordt gezorgd dat de hemelwaterberging weer beschikbaar is voor het opvangen van een volgende bui, terwijl wateroverlast wel wordt voorkomen.
In het vierde lid is bepaald dat het afstromende hemelwater, dat niet in de voorziening voor waterberging kan worden opgevangen, kan worden geloosd in het openbare riool of op de openbare weg. Dit zijn extreme buien waarvan niet verwacht mag worden dat de perceeleigenaar ze zelf verwerkt. De gemeente zorgt voor voorzieningen in de openbare ruimte die het afstromende hemelwater bij dergelijke hevige buien kunnen verwerken (binnen de grenzen van doelmatigheid).
Artikel 5.13 Vergunningplicht afwijken hemelwaterberging
Soms is het realiseren van een waterberging te ingewikkeld of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de doorlatendheid van de bodem slecht is of als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) locatie waar plek is voor een waterberging. Voor die gevallen is in dit artikel geregeld dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de verplichting om een waterberging aan te leggen. In de omgevingsvergunning kunnen dan alternatieve maatregelen om wateroverlast te voorkomen worden vastgelegd.
Artikel 5.14 Aanvraagvereisten
De omgevingsvergunning voor het afwijken van de verplichting om een voorziening voor hemelwaterberging te realiseren, wordt alleen verleend als de aanleggen van die voorziening redelijkerwijs niet mogelijk is. De aanvrager moet daarom de redenen aangeven waarom die voorziening niet kan worden aangelegd.
Artikel 5.15 Beoordelingsregel
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als het realiseren van een voorziening voor hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is. Dit kunnen technische redenen zijn (zoals afvoerleidingen die door funderingen lopen en daarom niet kunnen worden aangepast) of hydrologische redenen (te hoge grondwaterstanden of een slecht doorlatende bodem). Als een voorziening voor hemelwaterberging voor een deel van het verharde oppervlak wel kan worden aangelegd, wordt de vergunning alleen verleend voor het deel van de verharding waarvoor de voorziening redelijkerwijs niet kan worden aangelegd.
Artikel 5.16 Waterbergingsfonds
Het is mogelijk om de verplichting om een voorziening voor waterberging aan te leggen, af te kopen. Dit gebeurt in de vorm van het verbinden van een financiële voorwaarde aan de omgevingsvergunning voor afwijken van het omgevingsplan. Dit betekent dat de gemeente in ruil voor een (kostendekkende) vergoeding zorgt voor het realiseren en onderhouden van de vereiste waterberging in de omgeving van het plangebied. In een hoofdstuk 7 van dit omgevingsplan zijn de regels opgenomen over de inrichting van het waterbergingsfonds en de hoogte van de afkoopsom.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in verschillende uitspraken de mogelijkheid bevestigd van het verbinden van financiële voorwaarden aan een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2006:AY8923). Deze jurisprudentie kan ook worden doorgetrokken naar het omgevingsplan.
Er gelden wel enkele voorwaarden bij het verbinden van een financiële voorwaarde aan een vergunning. Zo moet met de financiële voorwaarde een rechtstreekse bijdrage worden geleverd aan de doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning berust en moet de verlening van de vergunning in het algemeen belang tot het heffen van een geldbedrag noodzaken. Ook moet voldoende aannemelijk zijn dat de financiële bijdrage daadwerkelijk zal worden aangewend om te voorzien in de waterbergingsbehoefte van het bouwplan. Tot slot moet er geen andere mogelijkheid aanwezig zijn om een tegemoetkoming of compensatie te verlangen. Dit laatste betekent dat het college geen financiële voorwaarde in de omgevingsvergunning kan stellen als de vereiste waterberging via exploitatieregels in het omgevingsplan gerealiseerd en gefinancierd kan worden.
Hoofdstuk 6 Beheer en onderhoud
Afdeling 6.1 Onderhoud- en instandhoudingsverplichtingen
Paragraaf 6.1.1 Waterberging bij bestaande bouw
Artikel 6.3 Waterberging bij bestaande bouw
Door klimaatverandering is steeds vaker sprake van periodes van droogte, langdurige neerslag en stortbuien. De capaciteit van de openbare riolering is niet altijd toereikend om deze extreme hoeveelheden neerslag te verwerken. Dit kan leiden tot ernstige wateroverlast en tot schade aan gebouwen en infrastructuur. Daarnaast is tijdens periodes van droogte juist behoefte aan extra water.
Om de verwerking van hemelwater structureel in goede banen te leiden, heeft de gemeente haar visie over dit onderwerp opgenomen in de <citeertitel omgevingsvisie of programma>. Daar staat onder meer in dat er gebieden worden aangewezen als zogenaamd ‘gebied waterberging bestaande bouw’. In deze gebieden moet bij bestaande bouw in beginsel een hemelwaterberging worden aangelegd en in stand gehouden. De gemeente stimuleert perceeleigenaren in eerste instantie om dit zelf te regelen door voorlichting en technisch advies. De regels hierover in het omgevingsplan moeten als sluitstuk van dit proces worden beschouwd.
In het tweede lid is geregeld dat de waterberging na een bepaald aantal dagen weer voor 90% beschikbaar moet zijn. Door het water vertraagd af te voeren, verdeeld over een aantal dagen, wordt gezorgd dat de hemelwaterberging weer beschikbaar is voor het opvangen van een volgende bui, terwijl wateroverlast wel wordt voorkomen.
Het derde lid bepaalt wanneer de verplichting om waterberging te realiseren van toepassing wordt op een locatie. Vanaf <x> maanden nadat een perceel aan het ‘gebied waterberging bestaande bouw’ is toegevoegd, moet het afkoppelen zijn gerealiseerd. Deze termijn geeft de perceeleigenaar of gebruiker van het perceel voldoende tijd om de benodigde werkzaamheden uit te voeren.
Soms is het realiseren van een waterberging te ingewikkeld of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de doorlatendheid van de bodem slecht is of als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) locatie waar plek is voor een waterberging. Voor die gevallen is in het vierde lid geregeld dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de verplichting om een waterberging aan te leggen.
Hoofdstuk 7 Financiële bepalingen
Afdeling 7.1 Fondsen
Paragraaf 7.1.1 Waterbergingsfonds
Artikel 7.1 Waterbergingsfonds
Op grond van artikel 5.11 kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de verplichting om bij nieuwe ontwikkelingen een waterberging te realiseren. Volgens artikel 5.12 kan aan de omgevingsvergunning een financiële voorwaarde worden verbonden. Dit artikel regelt dat er een waterbergingsfonds is, waarin burgemeester en wethouders (hierna: B&W) de bedragen storten die zij ontvangen op grond van financiële voorwaarden bij een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels over hemelwaterberging. B&W houden een administratie bij van de ontvangen bedragen en de uitgaven die worden gedaan om de compenserende hemelwaterberging, die met de financiële voorwaarden bij de vergunning is afgekocht, te realiseren.
De financiële voorwaarden bij een omgevingsvergunning worden alleen ingezet voor zover de waterberging niet op het eigen perceel kan worden gerealiseerd. Als realisatie op het eigen perceel deels mogelijk is, maar niet volledig, dan kan alleen het deel dat redelijkerwijs niet op het eigen perceel kan worden gerealiseerd, worden afgekocht.
Artikel 7.2 Uitgaven uit het waterbergingsfonds
Eerste lid
Als een omgevingsvergunning is verleend waarin de realisatie van (een deel van) de vereiste hemelwaterberging financieel is afgekocht, dan moet er wel zicht zijn op spoedige realisatie van die waterberging. Daarom bepaalt het eerste lid van dit artikel dat B&W binnen <x> jaar na het verlenen van die vergunning de compenserende hemelwaterberging moeten hebben gerealiseerd. Een termijn van <x> jaar is wenselijk om enerzijds te zorgen dat de kans op wateroverlast beperkt blijft, en anderzijds B&W voldoende tijd te geven om de hemelwaterberging efficiënt te realiseren.
B&W kunnen ook voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning alvast een waterberging realiseren, als zij verwachten dat er in een gebied binnen afzienbare tijd verzoeken om compensatie zullen worden ingediend. B&W kunnen een natuurlijk moment (bijvoorbeeld een herinrichting van het openbare gebied) aangrijpen om de verwachte waterbergingsopgave alvast (deels) te realiseren. Dit is ook voor de aanvrager voordelig, omdat bij dergelijke herinrichtingen werk met werk gemaakt kan worden en de compenserende waterberging daardoor goedkoper kan worden gerealiseerd.
Tweede lid
De te realiseren hemelwaterberging moet wel bijdragen aan het voorkomen van wateroverlast voor het perceel waarvoor de vergunning is verleend. Het tweede lid schrijft daarom voor dat de hemelwaterberging in hetzelfde bemalingsgebied moet worden aangelegd waarin het betreffende perceel is gelegen, of binnen een bovenstrooms of benedenstrooms gelegen bemalingsgebied. Binnen deze bemalingsgebieden functioneert het rioolsysteem als een communicerend vat. Extra hemelwaterberging op een plek in een van de bemalingsgebieden komt ten goede aan alle gekoppelde bemalingsgebieden.
Derde lid
Het derde lid maakt het mogelijk dat de vergunninghouder het gestorte bedrag terugvordert als B&W de compenserende hemelwaterberging niet tijdig hebben gerealiseerd. Als de vergunninghouder het bedrag niet terugvordert, blijft het bedrag staan in het waterbergingsfonds en blijft ook de verplichting voor B&W om de waterberging aan te leggen in stand. Als het college na de termijn van <x> jaar alsnog de waterberging aanlegt, is er geen recht meer op terugvordering. De vergunninghouder heeft dan immers alsnog baat bij de aangelegde waterberging.
Artikel 7.3 Financiële bijdrage aan het waterbergingsfonds
Het moet vooraf duidelijk zijn voor de aanvrager van een omgevingsvergunning wat de kosten zijn van het afkopen van de vereiste hemelwaterberging. Een perceeleigenaar of gebruiker mag niet achteraf met onverwacht hoge kosten worden geconfronteerd. Daarom is in dit artikel de hoogte van de financiële voorwaarde bij de omgevingsvergunning vastgelegd, in euro per m3 te realiseren hemelwaterberging.
Hoofdstuk 11 Overgangsrecht
Afdeling 11.3 Bruidsschat
Artikel 11.1 Afbakening regels lozen grondwater
De regels over lozingen van grondwater afkomstig van ontwatering zijn opgenomen in paragraaf 5.2.1 van dit omgevingsplan. De regels van paragraaf 22.3.8.1 (de bruidsschat) over dergelijke lozingen moeten daarom niet meer van toepassing zijn. Paragraaf 22.3.8.1 is echter ook van toepassing op lozingen van grondwater afkomstig van saneringen. De regels zijn dusdanig met elkaar verweven, dat het niet mogelijk is om delen van paragraaf 22.3.8.1 te laten vervallen. Daarom is in dit artikel een voorrangsbepaling opgenomen.
Artikel [nummer]
De regels van het tijdelijke deel van het omgevingsplan over de afvoer van hemelwater en grondwater afkomstig van ontwatering, zijn opgenomen in het nieuwe omgevingsplan. Het tijdelijke deel van het omgevingsplan dat hierop ziet kan daardoor vervallen. Dit betreft zowel regels uit de bruidsschat als de (oude) [citeertitel hemelwaterverordening].
Aanvullende toelichting
De grondslag voor de Verordening afvoer hemelwater en grondwater was gelegen in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer. Deze bepaling verviel op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, op grond van artikel 2.45, onderdeel AM van de Invoeringswet Omgevingswet.
Op grond van artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Invoeringswet geldt deze verordening en de daarop berustende besluiten waarbij gebieden aangewezen worden, als ‘tijdelijk deel van het omgevingsplan’. Dit tijdelijk deel van het omgevingsplan kan gewijzigd of aangepast worden. Daaronder moet dus ook worden begrepen het verval van een deel ervan.
Het verval van het tijdelijk deel van het omgevingsplan vergt een vaststellingsbesluit dat tot stand is gekomen op grond van de regels die gelden voor de totstandkoming van omgevingsplannen (artikel 22.2 Ow, jo. artikel 2.4 Ow en Afdeling 3.4 van de Awb).
De beperking van artikel 22.6, eerste lid (de pons) geldt niet voor artikel 4.6, eerste lid, onder f, van de invoeringswet Omgevingswet, waardoor deze individueel kan vervallen.
Voor meer informatie over de bestaande modelverordening verwijzen we ook naar de Handreiking Verordening afvoer hemel- en grondwater en omgevingsplan, die de VNG tegelijkertijd met deze voorbeeldregels heeft gepubliceerd.