Gemeentelijke ambities, bijvoorbeeld over de manier van besturen en de dienstverlening, hebben belangrijke consequenties voor (de transitie van) het omgevingsplan. Het is dus belangrijk dat deze ambities helder en realistisch zijn.
De Omgevingswet gaat uit van het beschermen van de fysieke leefomgeving en het benutten van de fysieke leefomgeving. Op welke manier gaan deze – soms tegenstrijdige – doelen gewaarborgd worden? Gemeente Eindhoven geeft in haar transitieplan een manier hoe zij hier tegenaan kijkt.
Als gemeente zult u een besturingsfilosofie moeten ontwikkelen. Onder de Wro kwam dit bijvoorbeeld tot uiting in een keuze tussen uitnodigingsplanologie of toelatingsplanologie. Een vervolgvraag is of u zaken in het omgevingsplan meer op hoofdlijnen regelt of dat u een heel gedetailleerd omgevingsplan maakt. Deze keuzes en achterliggende besturingsfilosofie hebben consequenties op tal van aspecten, zoals rechtszekerheid en voorspelbaarheid, beheerlasten, dienstverlening en kosten van de transitie van het omgevingsplan.
In het verlengde van de besturingsfilosofie moet u nadenken over de invulling van de bestuurlijke afwegingsruimte. Denk aan:
- Gebruikt u open normen of gesloten normen?
- Zet u in op algemene regels of behoud van de vergunningplichten?
- Hoe gaat u om met lokaal maatwerk?
Onder deze vragen ligt de keuze tussen duidelijkheid en kaders vooraf (door de raad) of kiezen voor meer maatwerkmogelijkheden en controle (toezicht en handhaving) achteraf (door het college van B&W). En daarmee gaat het ook over loslaten en vertrouwen.
U moet bepalen hoe u deze keuzemogelijkheden wilt inzetten voor een ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die strookt met de visie van de gemeente (zie ook de andere onderwerpen op deze pagina). Zie hiervoor de transitieplannen van de gemeenten Nieuwegein, Nijmegen en Oldenzaal.
Onder het ambitieniveau valt ook de wijze waarop een gemeente invulling wil geven aan haar – met het omgevingsplan samenhangende – dienstverlening richting burgers en bedrijven. En in het verlengde hiervan moet u ook keuzes maken over het annoteren van het omgevingsplan en de wijze waarop en de mate waarin met het omgevingsplan toepasbare regels worden opgesteld voor de vergunningcheck van het Omgevingsloket.
Het is goed om te bedenken dat deze keuzes samenhangen met structuurkeuzes van het omgevingsplan. En ook met bedrijfsvoeringaspecten, zoals de beschikbare capaciteit voor het maken en beheren van toepasbare regels.
Lengte transitieperiode
Een extra dimensie vormt hierbij de transitieperiode (tot 2032). Dienstverlening tijdens deze transitietermijn zal suboptimaal zijn in vergelijking tot de situatie na afronding van de transitie. Tijdens de transitieperiode is de situatie immers complexer doordat u gelijktijdig werkt met het tijdelijke en nieuwe deel van het omgevingsplan. Vanuit dienstverleningsperspectief is het daarom ook zaak om niet langer over de transitie te doen dan noodzakelijk. Dit alles binnen grenzen van het haalbare.
Het transitieplan moet in verhouding staan tot en een relatie leggen met de andere kerninstrumenten van de Omgevingswet, zoals de omgevingsvisie en programma’s. Uit de visie blijkt bijvoorbeeld op welke pijlers een gemeente zich wil richten en hoe het omgevingsplan ten dienste kan staan van deze visie. Met andere woorden: hoe gaat het omgevingsplan helpen om de doelen van de omgevingsvisie te halen? Of omgekeerd: hoe kunnen we de visie zodanig formuleren en concretiseren dat deze goed vertaald kan worden naar het omgevingsplan? Zie transitieplan gemeente Eindhoven voor een voorbeeld hoe de visie verbonden wordt aan het omgevingsplan.