Werk boven inkomen

De Participatiewet is ingevoerd in 2015. De bedoeling was om één regeling te maken voor iedereen die voorheen een beroep deed op de Wwb (bijstand), Wajong (uitgevoerd door UWV) of de Wsw. Gemeenten hebben de taak om mensen met een uitkering aan het werk te krijgen en het inkomen aan te vullen als mensen niet (geheel) het minimumloon kunnen verdienen. De Participatiewet regelt ook dat er vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe mensen meer kunnen instromen in de sociale werkvoorziening. De Wajong-regeling is strenger geworden; alleen jonggehandicapten die helemaal niet kunnen werken, komen nog in aanmerking voor inkomensondersteuning door het UWV. Jongeren met een beperking die arbeidsvermogen hebben, vallen onder de Participatiewet. De gemeente is er verantwoordelijk voor om hen te activeren en naar werk toe te leiden. Dit vereist samenwerking met het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en scholen voor praktijkonderwijs en een goede overdracht van leerlingen via de zogenaamde scholennetwerken. Door de Participatiewet moet het normaal worden dat werkgevers mensen met een beperking een plek bieden. Dat gaat niet vanzelf. Gemeenten moeten investeren in zowel (de toekomstige) werknemers als werkgevers. Bijvoorbeeld in de vorm van loonkostensubsidie, no-riskpolis, jobcoaching en werkplekaanpassingen. Met daarbij een rol voor het regionale werkgeversservicepunt, waar gemeenten met UWV samenwerken.   

Werkgeversorganisaties en bonden hebben in 2013 in het Sociaal Akkoord verantwoordelijkheid genomen voor mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers, zowel de private sector als de sector overheid, hebben zich eraan gecommitteerd 125 duizend nieuwe banen te creëren. Om banen en mensen bij elkaar te brengen, werken ze met gemeenten samen in regionale werkbedrijven in de 35 arbeidsmarktregio’s en in de regionale werkgeversservicepunten binnen die arbeidsmarktregio’s. 

De Participatiewet in een notendop: de uitkering als vangnet

Sinds de invoering van de Participatiewet zijn ook de eisen die aan bijstandsgerechtigden worden gesteld zijn strenger geworden. Mensen moeten zich meer inspannen om een uitkering te krijgen. De hoogte van de uitkering hangt niet alleen af van de leeftijd, maar ook van de gezinssamenstelling. De verplichtingen waaraan mensen moeten voldoen om de uitkering te ontvangen zijn vastgelegd in de wet. De gemeente kan daarin geen eigen beleid en regels ontwikkelen. Als iemand zich niet aan de regels houdt, moet de gemeente een sanctie opleggen. Wel kan in de uitvoering vastgesteld worden of een uitzondering gemaakt kan worden, bijvoorbeeld omdat de toepassing van sancties leidt tot een uitzichtloze situatie.

Regionale samenwerking

Veel gemeenten voeren de Wsw en/of de Wwb uit in een regionaal samenwerkingsverband. Daarbij kan ook het beleid regionaal zijn afgestemd. Dat verschilt per samenwerkingsverband. Werkgevers hechten eraan dat regelingen van gemeenten binnen dezelfde arbeidsmarktregio gelijk zijn of sterk op elkaar lijken. Werkgevers werven hun personeel immers niet binnen de grenzen van de gemeente. Met samenwerking en verdere regionale harmonisatie van instrumenten en beleid kunnen gemeenten de kwaliteit van de uitvoering versterken en (meestal) kosten besparen. Tegelijkertijd kan dat de invloed van individuele raadsleden beperken. Hoe kunt u als raadslid grip houden op zo’n samenwerkingsverband? Hoe wordt u geïnformeerd? Krijgt u als raadslid bijvoorbeeld kaderstukken zodat u aan ‘de voorkant’ kunt sturen? Hoe wordt u over regionale ontwikkelingen door uw college geïnformeerd? Sommige regio’s organiseren een ‘regiodag’ of een radenconferentie om de gemeenteraden bij de kaderstelling te betrekken. Hoe verhouden in dit verband uw rollen als volksvertegenwoordiger, controleur van het college en kader stellend orgaan zich tot elkaar?

Rol van de raad

De invoering van de Participatiewet is afgesloten. De oude gemeenteraad heeft het kader voor de komende jaren vastgesteld. Toch zijn er ook keuzes die nog gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld over de organisatie en uitvoering van het beleid (zoals de verbinding met wijkteams), de rol van de sociale werkvoorziening en de samenwerking met andere gemeenten en UWV. In veel gevallen is het college van B&W verantwoordelijk voor deze doorontwikkeling en de keuzes die daarmee samenhangen. De raad heeft vervolgens de taak om het beleid te controleren. Bereiken we in onze gemeente de doelstellingen die we zelf hebben gesteld? Wat kan beter? Het is daarbij van belang dat u als raadslid weet wat er in uw gemeente en regio speelt en wat daar wordt afgesproken. U hebt (al dan niet met uw fractie) contact met lokale ondernemers(organisaties), de cliëntenraad en andere betrokkenen uit de gemeenschap. Wat zijn de problemen waar bedrijven en werkgevers tegenaan lopen? Wat leeft er onder uitkeringsgerechtigden en bij de leerlingen van het speciaal en praktijkonderwijs en hun ouders? Raadsleden kunnen met B&W sparren over de doorontwikkeling van de Participatiewet.

Financiën

De decentralisatie van taken in het sociaal domein is gepaard gegaan met forse bezuinigingen op het budget. De (voormalige) middelen voor Wsw, Wajong en re-integratie zijn samengevoegd tot één Participatiebudget. Het Participatiebudget is weer samengevoegd met de middelen voor de Wmo en jeugdzorg in de Integratie Uitkering Sociaal Domein. Dat maakt het in principe mogelijk om als gemeente zelf keuzes te maken op welke onderwerpen en thema’s wordt ingezet. Tegelijkertijd is de afgelopen twee jaren duidelijk geworden dat uitvoering van de Participatiewet binnen de door het Rijk ter beschikking gestelde middelen niet, of nauwelijks, mogelijk is. Veel gemeenten hebben (grote) tekorten op zowel de middelen voor de uitkeringen (de BUIG), het re-integratiebudget, en op de uitvoering van de Wsw. Het is daarom belangrijk dat u zich goed laat informeren over de budgetten waarop uw gemeente kan rekenen (voor de Participatiewet en de overige onderdelen van het Sociaal domein) en welke kansen en risico’s u loopt bij het maken van bepaalde keuzes.

Als raadslid zult u keuzes moeten maken over de inzet van middelen. Wat is belangrijk? Wat heeft prioriteit? Dat mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen en blijven? Dat er geïnvesteerd wordt in de preventie van werkloosheid (door bijvoorbeeld samen met het onderwijs en werkgevers te investeren in de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt en het voorkomen van voortijdige schooluitval)? Dat er voldoende en passend werk is, en blijft, voor de mensen die nu in de Wsw werken? Het is niet eenvoudig om daar keuzes in te maken en vaak gaat het ook om een mix van doelstellingen.