VNG Magazine nummer 13, 9 september 2022

Tekst: Marten Muskee | Beeld: Shutterstock

Gemeenten worden op allerlei fronten geconfronteerd met schaarste. Met technologische mogelijkheden en adaptief beleid valt veel op te lossen, stelt econoom en bestuurskundige Wimar Bolhuis. Daarbij is wel een nieuwe rol van het lokaal bestuur nodig: de regisseur die innovaties en de transities aanzwengelt.
 

Schaarste

Werken in het openbaar bestuur betekent in de kern het verdelen van schaarste. Bestuurders maken een voortdurende afweging van belangen, tijd en geld. De schaarste waarmee gemeenten nu mee te maken hebben, is nieuw en veel groter dan in vroegere schaarstesituaties. Er is een gebrek aan ruimte, grondstoffen, energie, arbeid en middelen.
Wimar Bolhuis, in het verleden actief als gemeenteraadslid (PvdA) in Den Haag, is econoom, bestuurskundige en sociaal psycholoog. Sinds deze zomer werkt hij als directeur Strategische Analyses & Beleid bij TNO. Bolhuis erkent dat er in één keer veel op gemeenten afkomt, zeker als je kijkt naar de nieuwe collegeakkoorden die de grote opgaven met veel ambitie te lijf gaan. ‘Dat vraagt veel van de politiek, het bestuur en de ambtenarij. Maar wie het verstandig aanpakt, komt ver.’

Extra druk
Gemene deler bij die opgaven is de schaarse ruimte waarin alle ambities, wensen en opgaven moeten worden gerealiseerd. Uniek is dat er nu allerlei transities bij elkaar komen. Gemeenten lopen aan tegen de grenzen van wat mogelijk is, ziet Bolhuis. ‘In die zin vormt schaarste een nijpender probleem dan in het verleden. Het legt extra druk op de ruimte, grondstoffen, energie, arbeid en middelen. Het draait altijd om het vraagstuk van efficiëntie. Hoe zorg je voor de maximaal positieve productie met de beschikbare middelen? Om hier een antwoord op te geven, is het belangrijk eerst een goede systeemanalyse te maken.’
TNO adviseert gemeenten hun rol te bekijken. Bij de grote opgaven en transities spelen twee nieuwe kernzaken. Ten eerste zijn ze zo groot dat het een regionale dan wel grootstedelijke uitdaging wordt. Het gaat om een verdeling van verantwoordelijkheden met veel meer private en publieke partijen onder regie van één gemeente. Dat is nieuw. Overheden zullen met elkaar en met bedrijven en inwoners om de tafel moeten en de juiste partijen samenbrengen. Samen stippelen zij het pad uit om de schaarse ruimte zo verstandig mogelijk in te vullen. Het gaat daarbij om een combinatie van al die transities en belangen, om draagvlak en de zorg dat alle partijen geld en actie inzetten. TNO noemt dit orchestrating innovation.

Claims
Volgens Bolhuis vergt dat veel van de gemeentebestuurder. Die moet een stip op de horizon zetten en partijen zien mee te krijgen in een gezamenlijk toekomstbeeld. Er zijn veel claims op de grond, daarom is de regierol zo belangrijk. Het gaat over energie, woningbouw, klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving, circulaire economie en slimme mobiliteit.
‘Het speelveld wordt groter. Daarbinnen hoort het bestuur de innovaties en transities aan te zwengelen. Alleen samen kun je strategische keuzes maken over de omvang met schaarste en hoe de beschikbare middelen optimaal in te zetten zijn. Gemeenten kunnen daarbij het investeringsrisico voor bedrijven verlagen door als eerste in te stappen.’ Crowding in, noemt Bolhuis dat.

Wie het verstandig aanpakt, komt ver in de transities

Politiek, bestuur en ambtenarij zullen zich daarbij volgens Bolhuis anders moeten gaan gedragen. De transities beslaan een lange periode. Onderweg dienen zich nieuwe technologische mogelijkheden en nieuwe kennis aan, evenals nieuwe onzekerheden en onbedoelde consequenties. ‘Dat is een lastige voor de overheid. Die zet enerzijds partijen bij elkaar en stippelt de koers uit, en hoort anderzijds adaptief te blijven.’ TNO bestempelt dat als adaptive governance, de tweede nieuwe kernzaak bij de transities. ‘Gemeenten moeten bereid blijven onderweg de lijn aan te passen als zich onvoorziene omstandigheden voordoen.’

Brede welvaart
Gemeenteraden kijken daarbij verder dan de eigen gemeentegrenzen. Dat geldt ook voor het bestuur en de ambtelijke organisatie. De transities zullen veel meer vragen van de ambtelijke ondersteuning. Het gaat om nieuwe vaardigheden en capaciteiten die de inhoudelijke kokers overstijgen. ‘Alle disciplines komen samen, de ambtenaar moet partijen kunnen samenbrengen en adaptief zijn. Je maakt plannen voor de toekomst, die moet je onderweg kunnen aanpassen. Dat vraagt flexibiliteit.’
Bolhuis verwijst ook naar de ‘koppelkansen’: op het moment dat de grond opengaat voor de energie-infrastructuur, kan er mogelijk tegelijk ook iets gebeuren voor de woningbouw, de gezonde stad, riolering of wateropvang. Zo’n belangrijk moment vraagt om zware besluitvorming. ‘Hoe zorg je er met de politieke tegenstellingen voor dat die grote opgaven inclusief zijn, en is de brede welvaart daarbij gebaat? Je krijgt discussies over de verliezers van de transities. Hoe ga je daarmee om, hoe compenseer je die? Het worden delicate processen waarbij de lokale overheid die met private partijen moet afstemmen te maken krijgt met draagvlakdiscussies.’
Technisch kan veel met de juiste partijen, maar het is volgens Bolhuis lastiger dan vroeger om iedereen erop vooruit te laten gaan. Hij adviseert om bijvoorbeeld bij het herinrichten van een wijk gelijk na te denken over mobiliteit, gezondheid, duurzaamheid en het terugdringen van welvaartsziektes.

Living labs
Bij de invulling van de grote vraagstukken is het ook van belang dat gemeenten bereid zijn te experimenteren, te leren en te evalueren. De opgaven kennen grote onzekerheden en hebben onbedoelde gevolgen. Dat vraagt om permanente bijschakeling. Bolhuis adviseert partijen bij elkaar te zetten in living labs. ‘Denk samen na over hoe het beleid te veranderen is op het moment dat er nieuwe inzichten zijn en leer van andere gemeenten. Gemeenteambtenaren zijn daarbij regisseur, kenniswerker en coördinator.’
Die vraag om experimenteerruimte en de mogelijkheid om de koers te verleggen, vormt ook een uitdaging voor de lokale politiek. Politieke meerderheden zullen flexibeler moeten meebewegen. Bolhuis gaat ervan uit dat het rijk voor deze transities experimenteerruimte aanbiedt. Kennisopbouw en leren zijn belangrijk. Er zijn bij transities weinig ervaringsgegevens om op terug te vallen. Daarvoor is wettelijke en politieke ruimte nodig, en ook ruimte van de media. ‘Wanneer iets niet uitpakt zoals verwacht, dan is dat geen negatief nieuws. Het is een leermoment.’

Er is een gebrek aan tal van grondstoffen en componenten zoals chips

Naast de grote vraag rond het ruimtebeslag, speelt momenteel ook de leveringszekerheid van goederen en grondstoffen. Door schaarste zijn de levertijden lang. Er is een gebrek aan tal van grondstoffen en componenten –  zoals chips – door de opstart van de wereldeconomie na de coronacrisis en de nog altijd voortdurende lockdowns in China. ‘Het duurt even voordat de productie aanzwengelt,’ zegt Bolhuis. ‘Zeker nu de economie is oververhit met een enorme productie en een lage werkloosheid. Bedrijven reageren door meer voorraden aan te leggen omdat ze bang zijn voor een nieuwe crisis of voor problemen met aanleverketens. Dit zet de internationale waardeketens verder onder druk.’

Efficiënt beleid
TNO signaleert dat de verstoringen in de aanleverketens in gemeenten leiden tot  discussies over de lokale weerbaarheid van het bedrijfsleven. Dat krijgt te maken met problemen rond de leveringszekerheid van bouwmateriaal, grondstoffen, producten en diensten. Daar valt volgens Bolhuis iets aan te doen. TNO werkt aan datagedreven beleidskeuzes. Steeds meer gemeenten vragen zich af of ze via data de lokale waardeketens in kaart kunnen brengen. Welke partijen zitten erin, wat hebben ze nodig van elkaar, waar komen de goederen en diensten vandaan, wie heeft wanneer wat? ‘Als je daar de antwoorden op hebt, kun je een efficiënt beleid voeren wanneer ergens een piek aan veel goederen en diensten nodig is.
Gemeenten kunnen na opzet van de juiste infrastructuur regionaal data gaan delen en vervolgens meer datagedreven beleidskeuzes maken. Het is echt iets nieuws dat die ketens in kaart worden gebracht.’
Als voorbeeld noemt Bolhuis de circulaire economie. De gemeente die daarop inzet, vraagt om meer ruimte. Hergebruik vraagt extra logistiek, opslag en herverwerkingslocaties. Daarbij is het ook nodig om te weten wie er allemaal in die waardeketen zitten van de eerste productie tot de laatste consumptie. Daar is vervolgens slim beleid op te voeren zodat partijen efficiënt met de ruimte en het kapitaal omgaan.

Personeelsschaarste
Datagedreven beleid kan ook een antwoord vormen op de krapte op de arbeidsmarkt. Er bestaat schaarste aan personeel, zowel kwantitatief als kwalitatief. Het is mogelijk om op basis van data regionaal vast te stellen wanneer welke productie waar plaatsvindt, en waar de arbeidskrachten met de juiste vaardigheden zitten. Die gegevens zijn in een samenwerkingsverband slim te matchen waardoor partijen efficiënt omgaan met de beschikbare middelen, in dit geval arbeid, versus wat zij willen produceren. ‘Dat betekent lagere kosten en minder vertraging, dus maak je sneller de transitie met datagedreven beleid. Bij een project over twee jaar kun je nu al vaststellen welk personeel met welke scholing nodig is, en daar met opleidingsinstituten op inspelen.’
Economische ontwikkeling is voor het grootste deel afhankelijk van het arbeidsaanbod en de arbeidsproductiviteit. Daarbij is het van groot belang hoe zaken als technologie, kapitaal, innovaties en slim werken worden ingezet. Bolhuis gelooft dan ook niet dat Nederland aan het eind van economische groei zit. ‘Overheden, bedrijven en burgers zijn innovatief en beschikken over het vermogen zich aan te passen. We blijven doorgroeien. De vraag is alleen hoe die groei schoon, duurzaam, veilig en gezond is.’

Wie is...

Wimar Bolhuis is directeur Strategische Analyses & Beleid bij TNO.