VNG Magazine nummer 5, 17 maart 2023

Tekst: Leo Mudde | Beeld: Gemeente Hilversum

Steeds vaker stellen mensen zich op als ‘klant’ van de overheid. En de klant is koning, dus worden ze boos als een gemeenteraad iets anders beslist dan ze zouden willen. Raadslid Haitske van de Linde constateert dat er in het publieke debat steeds minder ruimte is voor nuancering. Want ophef scoort beter.
 

Haitske van de Linde

De vraag die Haitske van de Linde onlangs in VNG Magazine voorlegde aan Thorbeckehoogleraar Geerten Boogaard, was niet zo ingewikkeld: ‘Waar eindigt mijn vrijheid als raadslid om zaken politiek te maken en begint mijn medeverantwoordelijkheid voor de publieke zaak waar we als gemeentebestuur voor werken?’
Boogaards korte antwoord kwam erop neer dat de gemeenteraad weliswaar de gehele bevolking vertegenwoordigt, maar dat individuele raadsleden zaken juist ‘zo veel mogelijk politiek moeten maken’ om duidelijk te laten zien waar de maatschappelijke verschillen zitten en waar dus de politieke keuzes worden gemaakt. ‘Natuurlijk heeft alles een grens’, zei Boogaard, ‘en die ligt bij het respecteren van de spelregels van de democratie. Net als met voetbal. Als je de lijnen ontkent en de scheidsrechter negeert, dan bestaat er geen voetbal meer.’

Klant van de overheid

Van de Linde, VVD-raadslid in Hilversum, had graag wat meer reactie gehad op de kern van haar vraag; die raakt aan haar zorg over de kwetsbaarheid van het democratisch systeem. Ze heeft het schrikbeeld van de Verenigde Staten voor ogen, waar te veel politici het persoonlijk belang belangrijker vinden dan de feiten, zoals de verkiezingsuitslagen. Dat werkt, volgens Van de Linde, uiteindelijk ondermijnend voor de democratie als geheel.
Al langer denkt ze na over dit onderwerp, en niet alleen in Hilversum. Ze schaart zich in het koor van bestuurders en bestuurskundigen die bezorgd zijn over het dalend vertrouwen in de politiek, de steeds lagere opkomst bij verkiezingen, het opkomend populisme. ‘Ik zie ook een houding van mensen die zich opstellen tegenover de overheid alsof ze een klant zijn, en tegelijkertijd zie ik overheden die hun inwoners aanspreken in klanttermen. Allemaal vanuit goede bedoelingen, maar die overheid, ook de “torens in Den Haag”, die is er namens jou en mij. Omdat er dingen geregeld moeten worden in het algemeen belang.’
Van de Linde voelt zich mede-eigenaar van dat algemeen belang. ‘Ik heb mensen aangewezen om dat voor mij te behartigen, in de Tweede Kamer. En ik hoop dat in Hilversum de mensen zich ook eigenaar van de samenleving voelen. Zij hebben mij aangewezen om daar namens hen in de gemeenteraad een rol in te spelen.’
Maar dat staat haaks op het beeld van het individu als ‘consument’. Van de Linde: ‘Ben je eigenaar, en dus medeverantwoordelijk, of leun je achterover en maak je er een probleem van als je niet goed wordt bediend? Dat is een veel afstandelijkere houding en mij bekruipt het gevoel dat mensen minder betrokken zijn en zich weinig meer kunnen herkennen in wat “hullie van de politiek” doen, of dat nou de gemeenteraad of de Tweede Kamer is.’
Let wel, benadrukt ze, de burgers die ze ontmoet zijn allemaal heel betrokken mensen. Maar wel bij hun directe leefomgeving. ‘Wat niet wil zeggen dat een specifiek deelbelang ook in het algemeen belang is.’

De inspreker

Ieder raadslid kent het fenomeen: de inspreker bij de commissievergadering over een op zichzelf begrijpelijk deelbelang, die er vervolgens in slaagt de behandeling van het raadsvoorstel te kantelen. Volgens Van de Linde speelt hierbij een belangrijke rol dat raadsleden bang zijn voor de beeldvorming dat ze een burger tegenspreken. ‘De invloed van een inspreker is daardoor onevenredig groot, en het zegt iets over de vraag of je als gemeenteraad, als groep, weerbaar bent. Toen ik een keer instemde met een voorstel waartegen door een inspreker was ingesproken, kreeg ik van een collega-raadslid te horen dat zijn partij wél luistert naar de burger. Dat is een onterecht verwijt. Een burger die de moeite heeft genomen in te spreken, is niet ineens de stem van alles en iedereen. Zo werkt het niet. Een raadslid is er niet om één deelbelang over te nemen, maar om álle belangen te wegen en dan een beslissing te nemen.’

Het politieke werk is oneindig veel complexer dan past in een TikTok-filmpje

Maatschappijvisie

De vraag is volgens Van de Linde hoe je je daar als groep tegen moet verdedigen, in een tijd waarin soundbytes en guitige Instagramvideo’s zo’n grote rol spelen. ‘Die doen geen recht aan de inhoud van het politieke werk. Dat is oneindig veel complexer dan past in een TikTok-filmpje.’
Graag had ze de vraag aan Thorbeckehoogleraar Boogaard uitgebreid met een opmerking over het persoonlijke politieke eigenbelang dat niet hetzelfde is als een politieke visie. ‘Als VVD’er kijk ik naar onderwerpen vanuit een maatschappijvisie die anders is dan die van een GroenLinkser. Dat is gezond en dat moet in een raadsdebat ook naar voren komen. Maar als je vanuit je politieke eigenbelang denkt: hoe kan ik in het gevlij bij de burger komen, of hoe kan ik een collega-raadslid onderuit schoffelen, dan breng je schade toe het instituut gemeenteraad. Ik vind dat je je daar als raadslid medeverantwoordelijk voor moet voelen.’

Participatie

Ze geeft een voorbeeld van het ontwikkelen van een omgevingsvisie voor Hilversum. Diverse bewonersverenigingen hadden aangegeven daar graag bij betrokken te willen worden. ‘Heel goed. Maar in een voorgesprek bleek dat ze verwachtten dat de raad zich bij voorbaat zou committeren aan wat er uit die participatie zou komen. Toen heb ik gezegd: dat kunt u niet van ons vragen. Als uit de participatie komt dat de meerderheid het leuk vindt om op zondag te kunnen winkelen, is de kans groot dat mijn collega van de ChristenUnie in de raad zal zeggen dat zij, in weerwil van de meerderheid, namens haar achterban zegt dat de zondagsrust voor haar heilig is. Maakt haar dat een slechte volksvertegenwoordiger? Natuurlijk niet. Zij zit in de raad om het deelbelang van haar achterban te laten horen én om vervolgens samen met de rest van de raad een afweging te maken in het algemeen belang. Ik zal namens het smaldeel van de VVD bepaalde punten belichten die voor mijn achterban belangrijk zijn. Dat wil niet zeggen dat ik participatie geen recht doe, dat ik niet heb geluisterd naar de bewonersverenigingen, maar het is niet mijn taak om participatie blind te omarmen. En overigens ook niet om alleen maar in te stemmen met wat de VVD-achterban wil horen. Dat is niet de rol van een raadslid in het democratisch systeem.’

Voor een genuanceerde discussie is weinig ruimte in het publieke debat

In dit licht kijkt Van de Linde met bezorgdheid naar de toename van zogeheten ombudspolitiek. ‘Veel partijen zien daarin een kans om burgers te bedienen, maar het is een hellend vlak naar een cliëntelistische invulling van onze volksvertegenwoordigende rol.’
Bijna alle grote besluiten vragen om een genuanceerde discussie, zegt Van de Linde. Daar is weinig ruimte voor in het publieke debat. ‘Het is moeilijker, het kost meer tijd om ergens genuanceerd over te praten. Het vraagt ook dat je je in elkaar moet willen verplaatsen en iemand niet moet wegzetten als iemand die niet luistert, of als een slechte volksvertegenwoordiger. Dat is niet terecht. Tegen de achtergrond van het opkomend populisme vind ik het belangrijk om met elkaar stil te staan bij de vraag: wat verwachten mensen van de politiek? Als jij iemand kiest met het idee dat hij of zij alleen maar gaat betogen waar je het mee eens bent, of die linksom gaat als jij belt dat hij linksom moet gaan – ja, dan heb je een heel ander beeld van een raadslid dan ik.’

Verschillen uitvergroot

Lokaal zijn de politieke verschillen moeilijk te onderscheiden. ‘We zeggen weleens: wat is er liberaal aan een lantaarnpaal? Helaas worden verschillen in verkiezingstijd vaak uitvergroot. Omdat politici denken dat kiezers dat willen horen. Terwijl het zorgt voor het effect van een lachspiegelzaal; een verwrongen beeld van de werkelijkheid. In een gemiddelde raadsvergadering wordt een meerderheid van de raadsleden het met elkaar eens over een compromis, na uitgebreide discussies over details. Er zijn kiezers die daar die verkiezingsslogans niet in herkennen en daardoor het gevoel krijgen dat het niet uitmaakt of ze door de hond of de kat worden gebeten. Zeker niet als ook de lokale media verschillen benadrukken en hun chocoladeletters uit de kast halen. Ook daar scoort ophef beter dan nuance. Het maatschappelijk debat polariseert dan direct. Mensen denken toch: waar rook is, is vuur. Leg dan nog maar eens uit dat het niet zwart-wit is, maar dat het echte probleem vijftig tinten grijs heeft.’