VNG Magazine nummer 1, 24 januari 2025
Tekst: Leo Mudde | Beeld: Programmaraad
De Participatiewet gaat op de schop. Het rigide regime dat uitging van wantrouwen in plaats van vertrouwen, is straks verleden tijd. Maar er zijn nog wel wat obstakels te overwinnen.

Er moet een nieuw evenwicht komen tussen rechten en plichten, vandaar de nieuwe naam ‘Participatiewet in balans’. De regels en procedures rondom bijstandsuitkeringen worden eenvoudiger en gemeenten krijgen meer ruimte voor maatwerk. Hierdoor kunnen professionals beter inspelen op de persoonlijke situatie van mensen en hen effectiever helpen naar werk. Vertrouwen en de menselijke maat, dat moeten de uitgangspunten worden.
Dát de huidige wet op punten tekortschiet, is al langer duidelijk. In 2019, vier jaar na de invoering, bleek uit een evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat de wet niet goed werkt. Zo werden de meeste groepen niet of nauwelijks naar werk geleid. Daarnaast werkte de financieringssystematiek in de hand dat gemeenten zich vooral richtten op de mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. De grote groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt staat daardoor nog langer aan de kant.
Bij een bespreking van de wetswijziging door de Tweede Kamer, vorige week, gaf de VNG nog aan dat de tijd van ‘pleisters plakken’ voorbij is en dat een ‘fundamentele herziening’ noodzakelijk is. Gemeenten staan dan ook achter de principes van de wetswijziging, maar veel is nog onzeker. Zo moet nog worden onderzocht wat de uitvoeringskosten voor gemeenten gaan worden. Ook is nog geen zekerheid over een eenmalig implementatiebudget van 100 tot 150 miljoen euro. Dat is echt nodig, hield de VNG de Tweede Kamer voor.
Drie sporen
De voorbereiding en invoering van de Participatiewet in balans lopen langs drie sporen. Spoor 1 betreft 24 maatregelen die op korte termijn de regels en ondersteuning van de Participatiewet beter laten aansluiten op de mogelijkheden en omstandigheden van de mensen voor wie ze bedoeld zijn. Deze maatregelen bieden gemeenten meer mogelijkheden voor maatwerk, versoepelen strikte regels en dragen bij aan een meer menselijke aanpak. De impact hiervan is groot: de uitvoering van de Participatiewet wordt in de volle breedte geraakt, van intake en terugvordering tot re-integratie.
Het tweede spoor is een fundamentele herziening van het stelsel op de lange termijn. Meer precies gaat het over de doelen en uitgangspunten van de wet en de wijze waarop de wet vanaf de basis opnieuw kan worden. Divosa, de vereniging van leidinggevenden in het sociaal domein, zet op haar website uiteen wat hiervoor de uitgangspunten zijn: een realistisch mensbeeld, het ondersteunen en versterken van de intrinsieke motivatie van mensen, het bieden van een passend perspectief op participatie, een toereikend sociaal minimum en een doelmatig, maar ook voorspelbaar en begrijpelijk vangnet.
Het derde en laatste spoor ten slotte betreft het versterken van de ‘vakkundigheid’ van de ambtenaren. De herziene wet is niets minder dan een cultuuromslag en de uitvoerders zullen op een andere manier naar de doelgroepen en naar hun manier van werken moeten gaan kijken. Spoor 3 is misschien wel het belangrijkste, de andere twee zijn daaraan ondersteunend.
De tijd van pleisters plakken is voorbij
Cultuur
‘Ambtenaren hebben straks gewoon uitvoering te geven aan de taken die in de wet worden omschreven’, zegt Chris Wallis van Divosa. ‘Voor een deel worden zij aangestuurd door de regelgeving, maar voor een deel ook door de cultuur. Overdreven gezegd: als we de Participatiewet in Somalië van kracht zouden laten zijn, dan wordt die anders uitgevoerd dan in Nederland. Hoe inwoners de uitwerking van de wet ervaren, is niet alleen gebaseerd op regelgeving, maar ook op de manier waarop die wordt uitgevoerd.’
Met andere woorden: naast goede regelgeving is de houding van de ambtenaar belangrijk voor het welslagen van de wet. Maar die ambtenaar moet dan wel de ruimte krijgen om maatwerk te leveren.
Wallis is procesmanager bij Divosa en heeft de afgelopen vijftien jaar verschillende rollen in uitvoering en beleid van de gemeentelijke sociale zekerheid vervuld. Hij beaamt dat er een grote groep mensen in de Participatiewet zit, die wel degelijk nog iets kan doen: werken, of zinvol vrijwilligerswerk. Een belangrijk uitgangspunt is wat iemand zelf wil. Een ambtenaar moet in die zoektocht kunnen meebewegen. Wallis: ‘Het is natuurlijk hartstikke leuk als je met een mbo 1-opleiding piloot wilt worden, maar dat gaat ’m niet worden. Maar misschien kan die persoon wel op Schiphol gaan werken. Wat iemand wil, is niet altijd wat iemand kan. Hoe ga ja daar in de sfeer van diagnose en begeleiding mee om? Dat is de vraag waar de ambtenaren voor staan.’
Was vroeger de bijstandswetgeving er vooral voor mensen die om economische redenen niet konden werken, hun baan hadden verloren, inmiddels gaat de Participatiewet echt over het aan het werk helpen van mensen die ook fysieke, psychische of sociale problemen hebben. ‘De vraag om begeleiding wordt steeds belangrijker’, zegt Wallis. ‘Niet alleen naar werk, ook tijdens werk.’
In wezen gaat het om persoonlijk contact, waarin wederzijds vertrouwen veel effectiever is dan het opleggen van boetes
Niet bereikt
Evenals de VNG ziet ook Wallis het probleem dat een grote groep mensen niet wordt bereikt. Van nature zit er in de Participatiewet een prikkel die gemeenten ertoe aanzet om te investeren in de mensen die wat dichter op de arbeidsmarkt zitten en betrekkelijk gemakkelijk naar werk kunnen uitstromen. ‘Hoe gaan we om met de mensen die feitelijk arbeidsongeschikt zijn? Werk is dan niet haalbaar, maar participatie misschien wel’, zegt hij. ‘Iemand die door migraineaanvallen onmogelijk een baan kan accepteren, kan misschien wel af en toe koffie schenken in het buurthuis en daar zelfs een mooie rol krijgen. En soms ontstaat vanuit zo’n positieve ervaring weer ruimte om later in het leven de stap naar werk te maken.’
Investeren in de begeleiding van mensen is behoorlijk arbeidsintensief en daarmee een ‘uitdaging’ voor gemeenten, zegt Wallis. ‘In wezen gaat het om persoonlijk contact, waarin wederzijds vertrouwen veel effectiever is dan het opleggen van boetes. Daarbij moet je er ook voor waken dat je caseload niet te groot wordt. Begeleiding van veertig tot vijftig mensen lijkt optimaal. Worden dat er veel meer, dan is het niet meer te overzien en ben je meer bezig met het houden van grip op je caseload dan met het echt goed helpen van mensen.’
Taaleis
Over één ding maakt Wallis zich specifiek zorgen, en ook de VNG noemde dat in haar inbreng richting de Tweede Kamer. ‘Aanvankelijk leek het erop dat de taaleis, met een sterk boeteregime, zou worden afgeschaft. Maar de staatssecretaris heeft die nu toch weer toegevoegd. Dat is ontzettend jammer, want het is een stukje wetgeving dat niet wordt uitgevoerd door gemeenten omdat het totale waanzin is. Als je dat letterlijk volgens de wet zou uitvoeren, creëer je situaties die de bestaanszekerheid van mensen totaal ondergraaft.’