VNG Magazine nummer 18, 19 november 2021

Gemeenten hebben hun laatste meerjarenbegroting van deze periode vastgesteld. Vanaf hier is het door naar de verkiezingen. Het heeft iets melancholisch. Nog één keer in deze samenstelling. Het nodigt uit tot beschouwingen over hoe goed wethouders het hebben gedaan. Maar: hoe beantwoord je die vraag eigenlijk?

Het meest minimaal is de maat van de eindstreep. Wie de eindstreep haalt, is goed. Het is een prestatie op zich, ongeveer een derde haalt die niet. Maar wat zegt dat over kwaliteit? Soms vallen wethouders door eigen schuld, vaker door dynamiek in de raad. Soms is een val een teken van onkunde, soms van een rechte rug. Verantwoordelijkheid nemen, ook al kon je er weinig aan doen. Dan is de val een teken van kwaliteit. En niet vallen kan simpelweg een gevolg zijn van politieke handigheidjes. Net op tijd wegduiken, op beslissende momenten net toevallig ergens anders zijn. Het vermogen om altijd iemand tussen jezelf en de crisis te hebben; geen bloedspetters op je pak. Dan val je niet, maar wat heeft de gemeente daaraan? 

Inhoudelijker is de maat of de in het programma gestelde doelen zijn gehaald. Wethouders roepen het zelf vaak: ‘Daar kunt u mij op afrekenen!’ Dat ze het zo gretig zeggen, maakt al wantrouwend. Want wat zegt dat eigenlijk, dat het programma is uitgevoerd? De context van gemeenten is in vier jaar nogal veranderd. Is afwijken dan niet óók kwaliteit? Daar komt bij dat deze benadering uitnodigt tot het stellen van simpele doelen. Tot wethouders die de lat zo laag leggen dat ze er zonder inspanning overheen springen. Dan haal je de doelen, maar is dat goed voor de stad? Is een ambitieus doel nét niet halen soms niet beter? 

Vuile handen vermijden is niet hetzelfde als goed besturen

Of is het gewoon de stem van de kiezer die bepaalt wie goed was? Dat klinkt logisch, maar het valt te bezien. Landelijke trends bezegelen ook bij raadsverkiezingen het lot van de wethouder. En laat goed bestuur zich tot electorale winst reduceren? Soms is leiderschap het nemen van impopulaire besluiten. Doen wat mensen niet willen, maar wat wel goed is. Dat is ook onderdeel van goed bestuur. Vuile handen vermijden is niet hetzelfde als goed besturen. 

Tot slot is er voor wethouders troost in de tijd te vinden. Ervaring leert dat veel bestuurders later méér worden gewaardeerd dan in de periode waarin ze actief zijn. Eén of twee colleges verder horen we de verzuchting dat wethouder X toen zo gek nog niet was. Andersom is ook een positief beeld vergankelijk. Ook wanneer je de kwaliteitsvraag stelt is daarom van belang.

Daarmee is de vraag of het goed was, nog niet beantwoord. Maar het is bij nader inzien de verkeerde vraag. Wat vinden we eigenlijk goed, is een veel betere. Niet alleen aan het einde, maar juist ook aan het begin van de periode. Daar kunnen we de komende maanden mooi over nadenken.

Martijn van der Steen

Martijn van der Steen, co-decaan NSOB en bijzonder hoogleraar EUR, steen@nsob.nl, @martijnvdsteen