Laatst bijgewerkt: 30 mei 2025

In het leertraject DSO professional Omgevingswet – een initiatief van VNG, IPO en Unie van Waterschappen – worden deelnemers gedurende 14 maanden in de volle breedte bijgespijkerd over de werking van het Digitale Stelsel en de Omgevingswet. En gaan ze tegelijkertijd heel hands on met de materie aan de slag. Onlangs, in blok 2 van het traject, hebben zeven interbestuurlijke teams onder begeleiding van groepscoaches binnen een periode van vijf maanden de geleerde theorie toepast in een concreet, zelfbedacht product. Dat idealiter niet alleen werkbaar en toepasbaar is binnen de eigen organisatie, maar ook breder ingezet kan worden.

werkgroep transitie omgevingsplan

We focussen deze keer op de verschillende structuren van het omgevingsplan en hun voor- en nadelen. Drie afgevaardigden van het betreffende team nemen ons mee: Mattijn Rienks (beleidsadviseur bij de gemeente Ridderkerk), Jaap Streppel (adviseur Ruimtelijke Ordening bij de gemeente Etten-Leur en lid van projectteam Omgevingsplan) en groepsbegeleider Wimfred Grashoff (in het dagelijks leven Business Liaison Manager DSO bij de VNG). Hoe kwamen ze tot dit product en wat is de meerwaarde?

Kansen pakken begint met goede kennis

‘Het traject sprak me aan omdat ik me graag verder wilde verdiepen in het DSO en hoe de planketen daarop aangrijpt,’ begint beleidsadviseur Rienks. ‘Ik ben hierin binnen mijn organisatie echt de voortrekker. We zullen het met elkaar nu eenmaal goed eigen moeten maken. Alleen dan kunnen we écht anders denken en werken onder de Omgevingswet. Gedurende de eerste twee blokken van het traject is me ook duidelijk geworden hoe complex het DSO is en welke organisatieverandering eraan vast zit. We werken in Ridderkerk nog vrij sectoraal naar een eindproduct, maar onder de Omgevingswet moeten we vanuit een bepaalde integraliteit aan de slag met de kerninstrumenten. We willen ons beleid beter laten aansluiten op de Omgevingswet. ‘
En met alleen slim gluren bij de buren kom je er niet, aldus Rienks. ‘Niet in de zin van klakkeloos kopiëren van andere gemeenten. Ik vind dat bijvoorbeeld het omgevingsplan echt bij je DNA moet passen. In Ridderkerk doen we het vooralsnog zonder stedenbouwkundig bureau. We willen eerst tot in de haarvaten doorhebben hoe het werkt, wat we willen en hoe we dat moeten beoordelen. Dit alles vergt veel nadenken vooraf, maar biedt ook veel keuzevrijheid om zaken makkelijker te maken voor de burger. Ik zie absoluut kansen. Maar die kun je pas pakken als je het DSO goed begrijpt.’ Streppel vervolgt: ‘Ook wij schrijven ons omgevingsplan zelf. We willen de transitieperiode zo beperkt mogelijk houden. De eerste stap is in pakweg twee jaar een gebiedsdekkend omgevingsplan klaar hebben op basis van onze – nog vrij actuele – bestemmingsplannen die we beleidsarm overzetten. Zo ontstaat er snel duidelijkheid en zo min mogelijk ruis. De tweede stap is het vertalen van ambities in afzonderlijke wijzigingen van het plan.’ Het doel van Streppel met dit leertraject is dan ook meer algemene kennis over de gehele planketen. Van het opstellen van het omgevingsplan tot het toegankelijk maken van juridische regels. ‘Tot nu toe is alles goed toegelicht en benoemd. Via een soort metrokaart werd direct visueel gemaakt hoe complex het DSO in elkaar zit, met al die verschillende dwarsverbanden. Ik dacht na anderhalf jaar wel zo’n beetje alles te weten, maar dat blijkt onmogelijk. Digitaal ben ik al enorm bijgeschoold. Ik ben me veel bewuster van de samenhang, van wat de gevolgen zijn voor een burger als je aan het ene of juist een ander touwtje trekt. En nu, in dit tweede blok maken we een mooie verdiepingsslag in de planketen en de expertise van de planspecialist.’

 

Ik dacht na anderhalf jaar wel zo’n beetje alles te weten, maar dat blijkt onmogelijk. Digitaal ben ik al enorm bijgeschoold. Ik ben me veel bewuster van de samenhang, van wat de gevolgen van keuzes zijn voor een burger.

 

Ontdekkingsreis door structuren

Grashoff voegt hier nog aan toe: ‘ICT en proces zijn op talloze punten met elkaar ‘gezwaluwstaart’, zoals ik dat noem. En je moet die zwaluwstaartjes snappen om de context, het grotere plaatje waarbinnen het DSO opereert, te snappen. Pas dan kun je echt stappen zetten in je kennis van het digitale stelsel. In dit tweede blok trekt elke groep zich terug met de eigen opdracht, maar wel met bewustzijn van de onderlinge relaties en afhankelijkheden.’ De opdracht van deze groep was ‘de transitie naar omgevingsplan nieuwe stijl’. Streppel vertelt: ‘Elke gemeente worstelt met de structuur van het omgevingsplan om alle regels aan op te hangen. Hoewel de VNG al voorbeeldstructuren en handleidingen heeft gemaakt, sprong er voor ons gevoel niet één structuur uit. De keuze blijft lastig. Dat vonden wij een interessant gegeven.’ De groep besloot de keuze op een andere manier aan te vliegen: wat is per situatie een goede structuur? Hiervoor brachten ze onder de noemer 'Ontdekkingsreis door structuren’ de voor- en nadelen voor gemeenten en inwoners in kaart. Vervolgens kun je als gemeente bepalen waaraan je het meeste waarde hecht. Rienks verduidelijkt: ‘Het was niet ons doel om tot de perfecte structuur te komen, want die bestaat niet. Maar door voor- en nadelen inzichtelijk te maken, willen wij gemeenten helpen een bewuste keuze te maken.’ Streppel: ‘We hebben twee soorten structuren gekozen: gebiedsgericht en activiteitgericht. Vervolgens was de vraag hoe we de voor- en nadelen zo goed mogelijk in beeld konden krijgen. Om een structuur echt te kunnen doorgronden, moet je ermee aan de slag. Dus wij hebben hiervoor verschillende regelsetjes uit bestaande regelgeving gepakt, namelijk: archeologie, dat gemeente breed speelt, zwerfafval, dat uit verordeningen komt, en horeca-activiteiten: de meest complexe want deze landen op veel plekken binnen je structuur. En deze regelsetjes hebben we geprobeerd te plaatsen in vier concrete, verschillende casco’s. Die van de gemeente Ridderkerk, de gemeente Nijmegen en de geïntegreerde staalkaarten van de VNG – allen een activiteitgerichte structuur – en die van de gemeente Etten-Leur, die een gebiedsgerichte structuur heeft. En daarvan zijn we de voor- en nadelen gaan onderzoeken.’

 

‘Het was niet ons doel om tot de perfecte structuur te komen, want die bestaat niet. Maar door voor- en
nadelen inzichtelijk te maken, willen wij gemeenten helpen een bewuste keuze te maken.’

 

Elke structuur kent voor- en nadelen; hybride vorm biedt vaak uitkomst

Die voor- en nadelen werden bepaald aan de hand van verschillende beoordelingscriteria:
• Raadpleegbaarheid
• Beheersbehaarheid van de tekst bij omgevingsplanwijzigingen
• Beheer van geo-informatie
• Annoteren en toepasbaar maken van regels


Rienks vertelt: ‘We hadden helaas te weinig tijd om alle vier deze criteria goed uit te werken, dus we hebben gekozen voor de eerste twee.’ Streppel vervolgt: ‘Interessant was bijvoorbeeld dat we zwerfafval en archeologie vrij soepel kwijt konden, maar horeca veel complexer is. Regels hierover moet je in vrijwel elk gebied opnemen. En de digitale raadpleegbaarheid ervan bleek beter uit te komen in een activiteitgerichte structuur, maar de raadpleegbaarheid in print – in een boekje – bleek weer beter bij de gebiedsgerichte architectuur.’ De conclusie van de groep is dat elke structuur voor- en nadelen heeft. Wat voor jouw organisatie het beste is, merk je pas echt als je gaat dóen en ziet waar zaken landen. En dat kan ook goed een hybride optie zijn, een mix van beide hoofdstructuren. Rienks: ‘Kijk hierbij ook buiten je vakgroep en ga het gesprek aan met andere disciplines. Dit zorgt vaak voor nieuwe inzichten.’ Zijn gemeente Ridderkerk was al verder met de structuurkeuzes, maar heeft toch ervaring uit het project kunnen toepassen. ‘Wij bleken een hoofdstuk te missen. Het bouwen op een bodemgevoelige locatie, vonden wij oorspronkelijk horen bij het bouwhoofdstuk. Maar de regel gaat bij nader inzien over het beschermen van de bodem. En daar hadden we nog helemaal geen hoofdstuk voor: inmiddels is ‘Bescherming van leefomgeving’ toegevoegd aan onze structuur.’De gemeente Etten-Leur heeft juist een hoofdstuk geschrapt, aldus Streppel. ‘Binnen onze gebiedsgerichte aanpak kennen wij activiteiten toe aan woon- en werkgebieden. We hadden een apart hoofdstuk gemaakt voor generiek voorkomende activiteiten. Maar bij het invullen bleek het vrijwel uitsluitend om bouwactiviteiten te gaan die we ook in het themagewijze hoofdstuk kwijt konden.’

Inhoudelijk sterke, discussiegrage groep

Over het groepsproces deelt Grashoff graag zijn enthousiasme: ‘De hele groep bleek ontzettend van de inhoud. Al tijdens het kennismakingsrondje werden er inhoudelijke vragen gesteld over annotaties en juridische regels. Iedereen had vanuit de eigen rol oprechte interesse en drive om met dit vraagstuk aan de slag te gaan. De taakverdeling was heel evenwichtig, niemand drukte zijn of haar snor. Er werd ook op hoog niveau gediscussieerd. En dat zie je terug in het resultaat.’
De groep bleek ook behoorlijk zelfsturend. ‘Mensen pakten afwisselend de leiding, dit ging heel natuurlijk. Mijn rol bestond vooral uit hier en daar hints en wat extra structuur geven, of even een stapje terugdoen van de inhoud naar het proces en reflectie geven op het tussen- en eindproduct. En ik heb de groep gekoppeld aan mensen uit mijn eigen netwerk, waar goed gebruik van werd gemaakt.’ Streppel beaamt dit: ‘Die feedback vanuit het werkveld was heel interessant voor ons en Wimfred was sterk in onze discussies en inzichten to the point samenvatten.’

Er valt altijd meer te leren

De groep heeft veel tijd genomen voor hun inzichten, heeft elk vraagstuk echt ‘doorleefd’, volgens Grashoff. Een tip die hij ook andere overheidsorganisaties mee wil geven als het gaat om werken met het DSO en onder de Omgevingswet in het algemeen. ‘Natuurlijk willen we niet dat iedereen zelf het wiel uit hoeft te vinden. Maar in zekere zin moet dat ook wél. Hierbij doel ik op echt de tijd nemen voor het doormaken van je denkproces. Echt doorleven en snappen waarom je een bepaalde keuze maakt, bijvoorbeeld voor de structuur van je omgevingsplan. Waarom past het bij jouw gemeente? Het gaat zich later altijd wreken als je je keuze niet goed kunt onderbouwen.’ Ook Rienks benadrukt het belang van de tijd nemen voor diepgaande kennis.‘Laat je niet te veel leiden door de waan van de dag. Zorg dat je tijd neemt én krijgt om je product goed te begrijpen. Dit is een belangrijke lange termijninvestering om je zaken ook in de toekomst goed geregeld te hebben.’ En tot slot nog even over het leertraject zelf. Denken dat je al ‘te veel weet’ van het DSO om nog deel te nemen is een misvatting, stelt Streppel. ‘Het leertraject ontwikkelt ook door, je kunt qua kennis altijd een verdiepingsslag maken. Daarnaast kom je in contact met mensen van andere gemeenten, provincies, waterschappen en omgevingsdiensten waardoor je een groot netwerkt krijgt waarbij je terechtkunt met vragen. Alleen dat al is wat mij betreft een groot pluspunt!’

Product online

Benieuwd naar het eindproduct? Kijk op deze VNG pagina.