VNG Magazine nummer 8, 28 april 2023

Tekst: Marten Muskee | Beeld: Ronald van der Velden

Heel herkenbaar in de makelaarsfolder: de gelikte foto van een ‘groene’ nieuwbouwwijk met een grasveld en wat boompjes. Eddy Schabbink ziet echter een gruwelplaatje: een groene woestijn die de biodiversiteit totaal niet ten goede komt. ‘Daar helpt geen insectenhotel tegen.’

Biodiversiteit

Eddy Schabbink is biodiversiteitsexpert bij IPC Groene Ruimte. Onlangs publiceerde hij het boekje Aan de slag met… Biodiversiteit, dat werd uitgegeven samen met Vereniging Stadswerk en Stichting Steenbreek. Het boekje, financieel ondersteund door het ministerie van LNV, is bedoeld voor gemeenten om met biodiversiteit aan de slag te gaan. Dat blijkt dringend nodig. Schabbink pleit ervoor biodiversiteit in omgevingsplannen en verordeningen te verankeren. Ook moeten gemeenten af van het sectoraal werken en de samenwerking zoeken, zowel intern als met andere overheden.
Schabbink, die studeerde aan de Wageningen Universiteit, is geboren en getogen op een melkveehouderij. Hij groeide op in de jaren van de industriële landbouw waarbij stikstof het toverwoord was. Inmiddels is hij daar, vanwege de destructie van de natuur, van teruggekomen. ‘Je ziet het ook binnenstedelijk. In zo’n nieuwbouwwijk zijn grijs en rood leidend. Er is bijvoorbeeld geen enkele structuurvariatie in beplanting.’
Beleidsmakers voor biodiversiteit focussen zich in de regel op zeldzame dieren. Het heeft echter geen nut om op een specifieke soort van de zogeheten rode lijst te sturen wanneer de basis niet op orde is. ‘Nederland telt 45.000 soorten planten, dieren, insecten, schimmels, bacteriën, et cetera. Die staan bijna allemaal onder druk.’
Er is volgens Schabbink te weinig aandacht voor de benodigde basisvoorwaarden om überhaupt tot biodiversiteit te komen. Beschermde soorten staan bovenaan de voedselpiramide, maar er is weinig aandacht voor bijvoorbeeld insecten. Schabbink: ‘Daar vindt de grootste afname plaats. We hoeven onze voorruit en nummerplaat niet meer te poetsen. Dat fenomeen zegt al genoeg. Alles daarboven in de keten komt vervolgens in de problemen.’ Een passende combinatie van vegetatie en bodemsoort, het tegengaan van versnipperingen en maaien op het juiste moment zorgt ervoor dat insecten terugkomen.

Eikenprocessierups
Een insectenhotel alleen helpt dan niet, legt Schabbink uit. Een dier heeft voedsel, vocht, veiligheid en verbinding naar de rest van de omgeving nodig om zich te kunnen voortplanten. Voldoet de omgeving daar niet aan dan, gaat een dier zich er niet vestigen. Structuurvariatie, gelaagdheid, leeftijdsverschillen, hoogteverschillen, diverse soorten en dichtheden zijn de criteria om invulling te geven aan een goede leefomgeving. ‘Mensen vinden het raar dat oude eiken zomaar last krijgt van de eikenprocessierups. Die rups komt echter ook al heel lang voor, maar heeft geen last meer van natuurlijke vijanden. De koolmees ziet dat het in het gebied slecht gesteld is met de zaden om zelf te eten, en met insecten om de jongen te voeden, en trekt weg. Monoculturen leiden tot plagen.’

In zo’n nieuwbouwwijk zijn grijs en rood leidend

Schabbink adviseert is om biodiversiteit te benaderen vanuit de basis en niet vanuit specifieke soorten. Het gaat pas goed als rekening wordt gehouden met bodemtype, licht, water, temperatuur, lucht en de daarbij behorende beplanting. Vaak worden ergens planten en bomen geplaatst die daar niet thuishoren, soms niet eens inheems zijn. ‘Ik zie wijken met lanen vol honingbomen. Voor vlinders, hommels en diverse andere insecten hebben die geen waarde. Kijk naar Leidsche Rijn, daar liggen grote groene vlaktes waar je niets hoort en ziet.  Zonder gelaagdheid en structuurvariatie gaat het daar niet leven.’
Bomen krijgen volgens de specialist ook te weinig groeiplek. Een boom is pas na circa 35 jaar CO₂-neutraal. Veel bomen in de stad halen die leeftijd niet eens. Een minigroeiplek draagt niet bij aan het verbeteren van het organische stofgehalte en het bodemleven. Datzelfde geldt voor zoetwaterwaterberging en buffering. ‘Al die positieve aspecten van een grote groeiplaats worden niet meegenomen.’ Schabbink wijt deze missers aan het sectorale denken. De gemiddelde planeconoom en grondzakenverantwoordelijke gaan uit van het aantal weg te zetten woningen.
Gemeenten horen biodiversiteit te verankeren in omgevingsplannen en verordeningen. Gebeurt dat niet, dan blijft iedereen volgens Schabbink hangen in de kaders van de huidige wetgeving. ‘Wordt er niet gestuurd op natuurvariatie, dan blijft bouw het leidende principe.’
Schabbink adviseert ambtenaren in zijn trainingen hun gemeenteraad stukje bij beetje mee te nemen. ‘Zorg dat je omgevingsplan gericht is op 2050 en baseer daarop je verordeningen. Toon lef in de verordeningen zodat een bouwer of ontwikkelaar weet waar die aan toe is. Overheden gaan te rigide om met de wetgeving, terwijl die veel ruimte biedt.’

Omgevingswet
Gezien de beperkingen van sectoraal werken, is Schabbink blij met de Omgevingswet – als die goed wordt toegepast. Het gevaar zit in de overgang van ‘nee tenzij’ naar ‘ja mits’. Een projectontwikkelaar heeft binnen de wettelijke kaders een ja. ‘De gemeente moet ervoor zorgen de mitsen op orde te hebben door die te vertalen in verordeningen.’
Gemeenten kunnen voor biodiversiteitsverbetering werken met de zogeheten 3-30-300-regel. Deze vuistregel meet drie dingen: vanuit elke woning zijn drie bomen te zien, 30 procent van een wijk valt in de schaduw van een boom, vanuit elke woning ligt op driehonderd meter afstand een verkoelend parkje. Schabbink is daar niet kapot van. Het is voor beleids­makers als het ware een checklist. Dat staat in geen verhouding tot de verordening die de groen-blauwe dooradering als basis in een gebied vastlegt. ‘Daarbinnen kun je net zo goed wonen, ondernemen en sporten.’

Sectoraal denken
Schabbink pleit ook voor meer kennis en kunde bij gemeenten. Ambtenaren moeten de tijd te krijgen om aan de voorkant concretere invulling aan beleid te geven. Zij horen hun eigen gebied te kennen en te weten wat er speelt. Gemeenten zijn volgens hem soms huiverig om biodiversiteit in omgevingsplannen met verordeningen vast te leggen. Daardoor zouden ondernemers zich in minder ‘strenge’ gemeenten kunnen vestigen. Dat hoeft niet als gemeenten afstappen van het functiedenken.
Schabbink vraagt zich af waarom je op een industrieterrein alleen kunt ondernemen en er niet kunt sporten, recreëren en wonen. Tegelijkertijd klaagt iedereen over ruimtegebrek. ‘Redeneer vanuit blauw, groen en de bodem, daarbinnen is alles mogelijk. Sectoraal denken zit alles in de weg. Het land is eenzijdig functioneel ingericht, daardoor ontstaat ruimtegebrek. Binnenstedelijk en buiten stedelijk valt echt veel te halen op klimaatadaptie, biodiversiteit en de natuur. Helaas zijn de meeste dossiers gebaseerd op economie en groei, zelden op ecologie of sociaal-maatschappelijke aspecten.’

Aan de slag met … Biodiversiteit bevat interessante praktijkvoorbeelden van de gemeenten Middelburg, Den Haag, Hof van Twente, Laarbeek, Ede en Assen die werken aan het verhogen van de biodiversiteit. Meer informatie: Stichting Steenbreek.