VNG Magazine nummer 8, 16 mei 2025
Tekst: Leo Mudde
BZK-topambtenaar Boudewijn Steur daalt regelmatig af uit zijn Haagse ‘ivoren toren’ om een dagje mee te lopen met een wethouder of burgemeester om te zien hoe rijksbeleid uitpakt in de gemeente. Hij leert er zelf ook van.

Het was een opvallende oproep die Boudewijn Steur begin februari op LinkedIn plaatste: ‘Welke bestuurder in gemeente- of provincieland zou het leuk en/of noodzakelijk vinden dat ik een dagje mee kom lopen?’ De afgelopen jaren deed Steur dat al vaker, met enige regelmaat, en dat had hem ‘ontzettend veel’ gebracht. Maar daar was een beetje de klad in gekomen. En dat was, vond Steur, ‘niet oké van mezelf’. De respons was enorm: ‘Ik kreeg geloof ik zestig aanbiedingen.’
Een hoge rijksambtenaar die afdaalt uit zijn ivoren departementstoren om te zien hoe het er bij gemeenten echt aan toe gaat, dat zie je niet vaak. Steur kent zelf geen andere voorbeelden. Althans, op deze manier: meerdere keren per jaar een dag meelopen met een burgemeester of een wethouder, of bij de griffie van een gemeente of provincie. ‘Ik ken heel veel topambtenaren die veel energie en tijd steken in het afleggen van werkbezoeken, maar dan zijn ze gericht op een bepaald beleidsonderwerp of project. Chris Kuijpers bijvoorbeeld, directeur-generaal Volkshuisvesting en Bouwen, bezoekt heel vaak woningbouwlocaties. Er zijn dus best veel topambtenaren die naar buiten gaan, maar niet op de manier waarop ik het doe.’
Het begon voor Steur ooit vanuit de gedachte dat rijksambtenaren vaak het verwijt kregen onvoldoende te weten wat er leeft in de praktijk van de uitvoering van het door hen ontwikkelde beleid. ‘Dus ik dacht: waarom loop ik geen dagje mee? Ik ben in 2007 actief geworden bij lokale rekenkamers vanuit diezelfde nieuwsgierigheid. Rond 2017 was ik programmamanager voor de versterking van de lokale democratie. Ik wist veel van beleid, maar dat vond ik niet genoeg. Hoe gaat het er in de praktijk echt aan toe, tegen welke problemen lopen lokaal bestuurders op, hoe pakt beleid dat wij vanuit de beste bedoelingen in Den Haag bedenken, uit?’
De dagjes, zoals Steur ze zelf noemt, zijn echt bedoeld om te zien hoe bestuurders werken, hoe ze met hun ambtenaren omgaan en hoe de voorbereiding plaatsvindt. ‘Ik vond het bijvoorbeeld heel interessant om te zien dat de ene gedeputeerde een persoonlijk medewerker had, en de andere helemaal niet. Wat doet dat met het werk van die mensen? Voor mijzelf is het ook een leerproces. Topambtenaren moeten af en toe heel lastige afwegingen maken. Ik ben heel nieuwsgierig hoe wethouders en burgemeesters dat doen, welke invalshoeken ze kiezen en wat ik daarvan kan leren.’
Behalve dat persoonlijke leerproces en de nieuwsgierigheid hoe ‘Haags beleid’ zich in gemeenten en provincies manifesteert, is er een derde element dat ten grondslag ligt aan het idee van het ‘dagje meelopen’. ‘Altijd hoorde ik dat de verschillen tussen de regio’s zo groot zijn. Ik wilde weleens weten of dat ook echt zo is, en wat die verschillen dan zijn.’
Gemeenten weten echt wel dat ik niet allemaal beloftes kan doen, maar dat ik wel wat contacten kan leggen
Waardering
Gemeenten waarderen de bezoeken, is de ervaring van Steur. ‘Ook omdat ik niet even één of twee uurtjes langskom, maar er een dag in investeer om de goede gesprekken te kunnen voeren. Ik vind het heel vervelend om mezelf topambtenaar te noemen, maar dat ben ik op dat moment wel en dat ik hier in mijn agenda ruimte voor maak, betekent wel iets voor ze. Van mijn kant waardeer ik het enorm dat men zich zo open opstelt. Ik mag aanschuiven bij collegevergaderingen, daar worden toch gevoelige zaken besproken, of er is sprake van fricties tussen bestuurders. Daar wordt dan niet geheimzinnig over gedaan omdat ik er toevallig bij zit.’
Natuurlijk zetten gemeenten hem ook in voor hun eigen lobby, zegt Steur. ‘Het is nog niet voorgekomen dat ik níét met een lijstje naar Den Haag ben teruggegaan. Dat hoort erbij. Ik zeg ’s ochtends ook altijd dat ik benieuwd ben welk boodschappenlijstje ze mij aan het eind van de dag gaan meegeven. Dan moeten ze altijd hard lachen. Gemeenten weten echt wel dat ik niet allemaal beloftes kan doen, maar dat ik wel wat contacten kan leggen. Dat is niet meer dan logisch. Ik kan tips en advies geven, maar ze beseffen dat ik niet de positie heb om iets aan hun specifieke problemen te doen. Ik ben ook niet de enige die ze kennen in Den Haag. De politieke lijntjes van wethouders met hun partijgenoten zijn doorgaans een stuk belangrijker dan het lijntje met Boudewijn Steur.’
Verbindingen
Van elk bezoek maakt Steur een verslag en verspreidt dat onder zijn collega’s. ‘Vanuit het boodschappenlijstje dat ik heb meegekregen probeer ik verbindingen te leggen tussen bepaalde programma’s en de gemeente waar ik net ben geweest. Of ik probeer met mijn verslag duidelijk te maken dat het beeld dat wij van gemeenten hebben, niet helemaal klopt. Dat moeten we verrijken, of bijstellen.’
De kritiek vanuit gemeenten op het rijk is vaak dat bij het opstellen van wet- en regelgeving te weinig aandacht is voor de uitvoerbaarheid. ‘Ik merk dat er best veel begrip is voor het feit dat wij met veel regelgeving komen’, zegt Steur. ‘Daar worden wel twee kanttekeningen bij geplaatst. De ene is dat Den Haag meer begrip zou mogen hebben voor de specifieke, regionale verschillen en dat er meer mogelijkheden voor differentiatie zouden moeten zijn.
‘Het tweede wat ik vaak krijg te horen is dat gemeenten niet weten wie ze kunnen bellen als ze merken dat iets niet lukt of niet uitvoerbaar is. Den Haag neemt vaak de telefoon niet op, laat staan dat je de juiste persoon te spreken krijgt. Dat is een serieus signaal, daar moeten wij gewoon beter in worden.’
Den Haag neemt vaak de telefoon niet op, laat staan dat je de juiste persoon te spreken krijgt
Professionaliteit
Na al die dagjes bij gemeenten en provincies ziet Steur wel een rode draad: de professionaliteit in het decentraal bestuur is groot. ‘Elke keer weer ben ik onder de indruk van de bestuurders en de ambtenaren. Daarnaast valt me op dat gemeenten dingen allemaal op een andere manier doen: hoe ze hun eigen ondersteuning hebben geregeld, hoe gesprekken verlopen. Als er al een agenda is, wie leidt die dan? Soms is dat de wethouder, soms is het een van de medewerkers. Wat me ook opvalt, is dat er heel grote overeenkomsten zijn tussen de beleidsdossiers en de zaken waar gemeenten tegenaan lopen. Woningbouw is er zo een, en de vergunningverlening.’
‘Ik vind het wel mooi om te zien dat ze allemaal willen laten zien dat hun gemeente dé plek is waar je wilt wonen,’ vervolgt Steur. ‘Ook in de visies op de lokale samenleving en het type woningen dat er moet komen zijn er veel overeenkomsten, ik had daar wel meer verschil verwacht. En gemeenten willen allemaal een unique selling point. Een tijdlang werden duurzaamheid en duurzaam leven vaak genoemd. Nou, als heel veel gemeenten zich daarmee in de markt zetten, zijn ze niet uniek meer. Dat zeg ik dan ook wel: ik snap dat je onderscheidend wilt zijn, maar dan moet je wel onderscheidender worden dan je nu bent.’
Samen optrekken
Wat heeft Steur geleerd van al die dagjes meelopen? ‘Dat rijk en gemeenten nevengeschikt zijn en dat samen optrekken de beste manier is om resultaat te bereiken, dat wist ik rationeel al en dat is bevestigd. Wij hoeven geen dingen te leren aan gemeenten, daar zitten heel goede professionals.’
Steur: ‘Vroeger was ik ervan overtuigd dat gemeenten niet op het rijk zaten te wachten, omdat dat hun autonomie zou aantasten. Maar ik ben erachter gekomen dat gemeenten het op sommige terreinen juist heel fijn vinden als ze gewoon te horen krijgen wat ze moeten doen, als het rijk wél die stap naar voren zet. Dat zagen we bijvoorbeeld in de coronaperiode, het helpt gemeenten in hun communicatie met de inwoners als ze een duidelijke opdracht van het rijk krijgen. En ten slotte, maar dat is meer persoonlijk, heb ik van een aantal bestuurders echt dingen geleerd die ik nu in mijn werk toepas.’
Kwaliteit van instituties
Het lokaal bestuur is ook weer niet zó aantrekkelijk dat Steur er zijn baan voor Binnenlandse Zaken voor op zou willen zeggen om in een gemeente aan de slag te gaan.
‘Zeg nooit nooit, maar de mix die ik nu in mijn werk heb vind ik heel waardevol’, stelt hij. ‘Bij BZK houden we ons erg bezig met de kwaliteit van onze instituties. Als wij die beter maken, maken we uiteindelijk ook Nederland beter. Als ik de kennis die ik opdoe met het meelopen, met het afleggen van werkbezoeken en met mijn werk voor de rekenkamers kan meenemen in de beleidsontwikkeling bij BZK, dan heb ik het gevoel dat ik heel zinvol bezig ben.’
Wie is...
Boudewijn Steur is directeur Kennis, Internationaal, Europa en Macroeconomie bij de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Hij is ook voorzitter van de Rekenkamer van Alphen aan den Rijn en de Groene Hart Rekenkamer.