VNG Magazine nummer 1, 24 januari 2020
Auteur: Leo Mudde | Beeld: Hans van Rhoon/HH
Toen staatssecretaris Tamara van Ark (SZW) een paar maanden geleden weer benadrukte dat gemeenten toch echt een tegenprestatie moeten eisen in ruil voor een bijstandsuitkering, bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk, ontplofte de vrijwilligerswereld. Vrijwilligersorganisatie NOV diende de staatssecretaris van repliek.
Verplicht vrijwilligerswerk als tegenprestatie zal eerder voor verstikking zorgen dan voor de broodnodige lucht. ‘Wil het kabinet aan de slag met vrijwilligerswerk als participatiemiddel, laat het dan daar vooral in investeren’, schreef voorzitter Marianne Besselink van de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) in de Volkskrant, als reactie op de dreigende woorden van de staatssecretaris. ‘Maar stel geen sancties in het vooruitzicht als mensen het niet willen of kunnen doen.’
Besselink, in het dagelijks leven burgemeester van Bronckhorst, staat twee maanden later nog altijd achter haar reactie. Het verplichten van vrijwilligerswerk is gevaarlijk, zegt ze. Veel mensen hebben nu eenmaal begeleiding nodig om in een organisatie te kunnen functioneren, maar die levert Van Ark er niet bij. ‘Je kunt iemand wel zomaar ergens neerzetten, maar voor die organisatie moet het ook werkbaar blijven. Aan de andere kant hoor ik ook de verhalen van mensen die helemaal op hun plaats zijn en zeggen dat ze in een heel nieuwe wereld terecht zijn gekomen.’
Waarmee ze maar wil zeggen: de praktijk is een stuk gevarieerder en weerbarstiger dan de theorie van de staatssecretaris. Zo kan het voorkomen dat er schijnbaar met twee maten wordt gemeten, omdat het lijkt alsof de ene vrijwilliger wel wordt betaald (de bijstandsuitkering) en de andere niet.
Eenduidige visie
Wat Besselink mist, is een eenduidige visie van gemeenten op dit onderdeel van de Participatiewet. Volgens haar zou de VNG dit op kunnen pakken en hier op z’n minst intern, met de leden, een discussie over kunnen starten. ‘Het belang van vrijwilligerswerk voor de maatschappij is enorm. Dat je mensen stimuleert daarin actief te worden is prima, maar dan moet de begeleiding wel goed op orde zijn. Ik ben bang dat dat niet in alle gemeenten het geval is. En dan mag Den Haag wel zeggen dat vrijwilligers extra begeleiding krijgen, maar vervolgens mogen de gemeenten het oplossen. Ik vind het een gedeelde verantwoordelijkheid voor de overheid, Rijk en gemeenten moeten er samen aan werken.’
Gemeenten worstelen er allemaal mee, denkt Besselink. En er zijn verschillen. Waar gemeente A echt haar best doet om maatwerk te leveren en wil aansluiten bij de interesses en talenten van de bijstandsgerechtigde, levert gemeente B nauwelijks een inspanning en vindt het al best als iemand iets doet – of hij of zij daar nu vrolijk van wordt of niet. Want dat ‘doen’, activeren, is natuurlijk wel de bedoeling: mensen moeten gemotiveerd worden om aan de slag te gaan, de tegenprestatie is immers mede bedoeld als re-integratiemiddel om mensen te laten wennen aan een dagritme en een werkomgeving zodat ze gemakkelijker de stap naar regulier werk kunnen maken.
Lokaal maatwerk, dat is waar het volgens Besselink om draait. In haar eigen gemeente Bronckhorst is dat in ieder geval de praktijk, zegt ze. Maar ze begrijpt dat veel gemeenten ermee worstelen. Er is bijvoorbeeld discussie over waar vrijwilligerswerk ophoudt en professioneel werk begint. Ook hier zou de VNG een voorzet kunnen geven om daar duidelijkheid over te krijgen.
Lokaal maatwerk, dat is waar het om draait
Van Ark strooit beleid over de gemeenten uit zonder een duidelijk beeld te hebben van de lokale praktijk. Onderzoek dat de overeenkomsten en verschillen tussen gemeenten in kaart zou kunnen brengen, ontbreekt. Heel vervelend voor onderzoekers en journalisten, zegt socioloog Thomas Kampen van de Universiteit voor Humanistiek (UvH) in Utrecht. Kampen doet al ruim tien jaar onderzoek naar ‘verplicht vrijwilligerswerk’ en promoveerde in 2014 op een onderzoek naar de ervaringen van bijstandscliënten met een tegenprestatie. Omdat hij er vaak over schrijft, ontstaat de indruk dat hij de bedenker is van de term ‘verplicht vrijwillig’. Dat is niet zo, zegt hij. ‘Die bestond al. Maar hij geeft wel precies de tegenstelling aan waar het uiteindelijk om gaat.’
Vorige maand publiceerde de UvH de resultaten van anderhalf jaar onderzoek naar gemeentelijk bijstandsbeleid, met onder meer het verplicht vrijwilligerswerk. Wat blijkt? De bevindingen van Kampen van zes jaar geleden zijn nog altijd actueel. Het vrijwilligerswerk geeft structuur, zelfvertrouwen, sociale contacten en een gevoel van zingeving. Bovendien vermindert het gevoel van afhankelijkheid. Maar die mechanismen leiden er óók toe, dat de afstand tot de arbeidsmarkt groter wordt in plaats van kleiner. Dat was niet de bedoeling van de tegenprestatie, die zou re-integratie juist moeten bevorderen.
Valse hoop
De onderzoekers, onder wie Kampen, wijzen net als Besselink op het feit dat vrijwilligers nauwelijks worden begeleid: noch in het doen van vrijwilligerswerk, noch in de richting van de arbeidsmarkt. ‘Dat vrijwilligerswerk de afstand tot de arbeidsmarkt zou verkleinen, blijkt een loze belofte’, schrijven ze. ‘Het beleid drijft daarmee op valse hoop; het laat mensen op z’n best achter in een alternatief van vrijwilligerswerk dat niet als eindstation wordt erkend, en op z’n slechtst laat het hen gedesillusioneerd achter. Het beleid creëert zo wantrouwen bij burgers.’
Stoppen dan maar, met dat verplichte vrijwilligerswerk? Kampen: ‘Dat gaat te ver. Het kan wel degelijk een opstap naar werk zijn. Maar je moet afstappen van de illusie dat vrijwilligerswerk vanzelf tot betaald werk leidt. Vrijwilligerswerk voelt voor mensen vaak als een warm bad, ze voelen zich welkom. Dat maakt ook dat ze steeds meer afstand nemen van het idee dat ze ooit nog aan gewoon werk toekomen. Ze zijn gelukkig met hun vrijwilligerswerk en dat heeft in hun ogen meer zin dan betaald werk. Daarom hechten ze zich aan vrijwilligerswerk en zien ze minder reden om te re-integreren. Als je vrijwilligerswerk van mensen verlangt, begeleid hen dan ook bij de stap van vrijwilligerswerk naar betaald werk.’
Kampen pleit voor een wettelijk recht op inspraak: als gemeenten een tegenprestatie verlangen, is zo’n recht in de invulling ervan een minimale voorwaarden, vindt hij. ‘Niet zomaar inspraak, geef bijstandsgerechtigden de doorslaggevende stem. Daarbij hoort ook de mogelijkheid een bepaalde activiteit te weigeren.’
Gelukkig ziet hij een kentering. ‘Verhalen van hoogopgeleide mensen die van de gemeente plantsoenen moeten gaan schoffelen voor een uitkering, horen we steeds minder. Dat is inmiddels wel veranderd.’