VNG Magazine nummer 14, 24 september 2021

Tekst: Leo Mudde | Beeld: Martine Sprangers

Leren van ervaringen om te komen tot een beter stelsel voor de jeugdhulp. Deze boodschap probeert Peter Dijkshoorn over te brengen bij gemeenten. Omdat de fouten van vandaag niet worden vastgelegd, worden ze morgen weer gemaakt. En over tien jaar nog steeds.
 

Peter Dijkshoorn

Sinds vorig jaar is Peter Dijkshoorn namens de VNG ­‘landelijk ambassadeur voor een lerend jeugdstelsel’. Hij denkt in het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd met de VNG, gemeenten, het ministerie van VWS en cliënten- en jeugdhulporganisaties mee over hoe de jeugd-ggz, de jeugdzorg en de jeugdbescherming beter kunnen en beter versterkt kunnen worden in de samenleving. 

Dijkshoorns grootste missie is van de jeugdhulp en -zorg een ‘lerend stelsel’ te maken. Want we hebben wat aangemodderd de afgelopen decennia, verzucht hij. Iedereen rende van crisis naar crisis, zonder nou eens goed te analyseren wat aan die crises ten grondslag ligt. En als je dat niet weet, blijf je steeds dezelfde fouten maken. Dat geldt niet alleen voor de inhoud, zegt Dijkshoorn, maar ook voor de wijze waarop het stelsel ingericht is.

Vandaag doen wat moet, maar tegelijkertijd leren of het ook niet anders kan

U noemt uzelf consequent niet-praktiserend kinderpsychiater. Is die achtergrond relevant?
‘De wetenschappelijke achtergrond wel. Want als je ziet hoeveel beleid over jeugdhulp wordt gemaakt door mensen die er geen verstand van hebben, dat is ronduit zot.’

Hoe kon het zover komen?
‘Ik heb me laten vertellen dat de jeugdzorg voortkomt uit zorgen die men had over ouders van kinderen die niet goed werden opgevoed. Het idee was dat mensen die niet in die categorie vielen, wél konden opvoeden. Zo werden kinderen in tehuizen geplaatst en bij niet-geschoolde ouders. Anders dan in de ggz was het in de jeugdhulp niet de gewoonte om dat domein wetenschappelijk meer te ontwikkelen.’

Hoe uit zich dat in de praktijk?
‘Laat ik een pijnlijk voorbeeld geven. We hebben in ­Nederland 40.000 uit huis geplaatste kinderen, in 1997 was dat de helft. Al die jaren is nooit enig onderzoek gedaan of het wel zo goed was om ze uit huis te plaatsen, ook niet naar de oorzaken waarom het zo slecht ging bij de kinderen thuis. En dus ook geen onderzoek naar wat we in de levens van die kinderen en die gezinnen eerder kunnen doen om te zorgen dat het niet uit de hand loopt. In de zorg is het gebruikelijk om te kijken hoe je iets behandelt, maar ook hoe het is ontstaan. Zo is de relatie tussen roken en kanker ontdekt. Naar zulke relaties is nooit gezocht in de jeugdhulp. Een heel groot deel van de kinderen in de jeugdbescherming is opgegroeid in armoede, een heel groot deel heeft ook getraumatiseerde ouders. En eigenlijk hebben we daar tot nu toe niks mee gedaan. Daar proberen we nu meer aandacht voor te vragen: laten we dat nou eens uitzoeken en daar dan ook conclusies aan verbinden.’

Zo’n lerend stelsel ontwikkelen, dat vergt veel dataverzameling en die data moeten ook goed ontsloten worden. Geen gemakkelijke klus.
‘Toch moeten we dat veel meer gaan doen. Het is niet anders dan het behandelen van een lichamelijke ziekte. Als je iemand met kanker behandelt en je hebt een niet-werkend middel gegeven omdat je niet beter weet, dan gaat hij dood, uiteindelijk. Daar kun je van leren. Dat doen we in de jeugdhulp te weinig. Betekent dat nu dat we moeten stoppen met kinderen uit huis plaatsen? Natuurlijk niet. Als er met de ouders geen goede oplossingen zijn en er door deskundigen goed over is nagedacht, dan moet het gebeuren. Maar het kan heel goed zijn dat we over één, vijf of  tien jaar systematisch en wetenschappelijk terugblikken en we met de kennis die we dan hebben opgedaan, nu een betere oplossing hebben. We moeten vandaag doen wat moet, maar tegelijkertijd leren of het niet anders kan. Dat laatste doen we veel te weinig.’

We moeten ophouden met steeds veranderen

Gemeenten doen al aan vroegsignalering, door in gezinnen met heel jonge kinderen te kijken naar risicofactoren als verslaving en armoede.
‘Het programma van de eerste 1000 dagen. Mooi dat die route is ingezet, maar de uitdaging is de volgende stap. Van jeugdbeschermers horen we bijvoorbeeld dat ze heel veel trauma bij ouders tegenkomen. Daar kunnen zij niks mee, maar als samenleving moet je bedenken: als zoveel uit huis geplaatste kinderen getraumatiseerde ouders blijken te hebben, moeten we dan niet terug gaan kijken naar de levens van die ouders en wat we voor hen kunnen betekenen? Tot een jaar geleden was ik psychiater en bestuurder bij Accare Kinder- en jeugdpsychiatrie. Daar hebben we de gezinstraumabehandeling ontwikkeld. We zagen dat als we het trauma van die ouders gingen behandelen, de gedragsproblemen van kinderen beter oplosten. Dat betekent dat we als samenleving die getraumatiseerde ouders eerder moeten vinden en helpen.’

Dan laat je dus veel aan de professionals over, terwijl gemeenten de regie willen houden, ook om greep te houden op de kosten.
‘Om greep op de kosten te houden, moet je wel aan deskundigen vragen wat de meest effectieve en kostenefficiënte oplossing is. Jeugdhulp en gemeenten zullen daar met inzet van de wetenschap samen in moeten leren. Er zijn mensen, zeker ook bij overheden, die zeggen dat het zoeken naar trauma’s bij ouders een vorm van medicaliseren is, al zijn het er gelukkig steeds minder. Het is slecht voor de kinderen als je het niet doet, en daarmee duurkoop. Er zijn veel voorbeelden van.’ 

Het is uw taak om dit soort oplossingen uit te venten?
‘De kern van mijn opdracht is ervoor te zorgen dat wij steeds beter worden in het vormgeven van oplossingen. Zoeken, ontdekken, een beetje duwen en trekken en ervaringen delen. Als ik in Zeeland iets hoor, geef ik dat in Deventer terug. Zo verbind ik de wetenschap met het vormgeven van jeugdhulp. Nu gaat er extra geld naar gemeenten en moet er een hervormingsagenda komen. Ik vind dat een irritant begrip. Hervorming beleef ik als: het moet weer anders. We moeten ophouden met steeds veranderen. We moeten analyseren wat er niet goed gaat en wat wel goed gaat. En erkennen wat we zelf niet goed doen. Wat goed gaat, daar ga je meer van doen, en van wat niet goed gaat, analyseer je wat beter kan. En maak gebruik van de kennis die er is. Eigenlijk weet niemand wat ze aan moeten met een vechtscheiding, waar heel veel mensen het slachtoffer van zijn. Laat daar dan niet nog meer padvinders op los, maar vraag een hoogleraar orthopedagogiek daar eens over na te denken. Gemeenten zien de problemen, maar vragen nog te weinig aan deskundigen om te helpen bij de oplossing.’

U bent medeoprichter van de Beweging van 0, met als doel: nul kinderen die niet optimaal thuis opgroeien. Daarmee ligt de lat wel erg hoog.
‘Als de jeugdhulp dat niet haalt, betekent dat nog niet dat ze heeft gefaald. Het gaat om de ambitie om steeds dichter bij die 0 te komen. In ons boekje Op de groei beschrijven we het zo: de samenleving is niet per se maakbaar, maar het blijven streven naar verbetering is wel een morele plicht. Die verbetering betekent niet: meer zorg. Voor gemeenten kan dat heel praktisch worden ingevuld. Een voorbeeld: zij kunnen met hun zorgaanbieders afspreken dat ze voor ieder kind in de zorg dat per jaar meer dan pakweg 5000 euro kost, een goede verklarende analyse moeten hebben. Dat is nu echt niet op orde, terwijl dat de voorwaarde is voor optimale zorg, en ook voor de keuze geen zorg te bieden. Leer aanbieders dat er nul kinderen met complexe zorg mogen zijn die niet zo’n analyse hebben. Het is mooi als je dan na vijf of zes jaar bij die kinderen een dalende lijn ziet. Hebben ze die analyse niet, dan moet je daar zakelijke afspraken over maken. Het bespaart bakken met geld, het maakt de werkvreugde van veel mensen groter en het allerbelangrijkst: ook de kinderen worden er gelukkiger van.’

Wie is...

Peter Dijkshoorn is namens de VNG landelijk ambassadeur voor een lerend jeugdstelsel. Tot vorig jaar was hij kinder- en jeugdpsychiater en bestuurder bij Accare. Ook was hij onder meer bestuurslid van GGZ Nederland en expert effectieve jeugdhulp bij het Nederlands Jeugdinstituut.