Bodem

  1. Grondslag voor bodembeleid: in de Omgevingswet is vastgelegd dat de zorg voor de fysieke leefomgeving ook betrekking heeft op de bodem en de ondergrond. Dit betekent dat het beleid voor de fysieke leefomgeving, waaronder bodembeleid, gericht moet zijn op een veilige en gezonde leefomgeving.
  2. Bodemkwaliteitseisen: de Omgevingswet stelt eisen aan de kwaliteit van de bodem. Het gaat dan onder andere om de eisen voor het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen, en om de sanering van verontreinigde bodem. In het bijzonder ontbreken van schadelijke stoffen. 
  3. Bodemenergie: de Omgevingswet biedt ruimte voor het gebruik van bodemenergie, zoals warmte-koude-opslag (WKO). Hierbij gelden eisen op het gebied van veiligheid en bescherming van de bodem, maar nog lang niet alles is bekend. (RIVM ontwikkelt onderzoek op het gebied van energietransitie en Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS).) 
  4. Monitoring en rapportage: de Omgevingswet verplicht het bevoegd gezag om de kwaliteit van de bodem en de ondergrond te monitoren en hierover te rapporteren.
  5. Samenwerking en afstemming: de Omgevingswet stimuleert samenwerking en afstemming tussen verschillende overheden en betrokken partijen op het gebied van bodembeleid. Het gaat dan bijvoorbeeld om afstemming tussen de gemeente en de provincie over bodemkwaliteitseisen, of om samenwerking tussen de waterbeheerder en de gemeente over het grondwaterbeheer.

De Omgevingswet is van toepassing op bodem en ondergrond en bevat diverse bepalingen over bodembeleid en -kwaliteit. Daarnaast zijn er verschillende andere wetten en regels die specifiek betrekking hebben op bodem, zoals de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

Luchtkwaliteit

  1. Luchtkwaliteitseisen: de Omgevingswet stelt eisen aan de kwaliteit van de buitenlucht. Hierbij wordt met name gekeken naar de concentraties van stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals fijnstof, stikstofdioxide en ozon.
  2. Monitoring en rapportage: de Omgevingswet verplicht bevoegd gezag om de kwaliteit van de lucht te monitoren en hierover te rapporteren. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de Nationale Luchtkwaliteitmeetnetten en het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). 
  3. Regulering van bronnen: de Omgevingswet biedt mogelijkheden om de uitstoot van schadelijke stoffen te reguleren. Dit kan bijvoorbeeld via vergunningen, algemene regels of milieuplannen.
  4. Participatie en transparantie: de Omgevingswet stimuleert participatie en transparantie bij het ontwikkelen van beleid en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Hierbij worden inwoners en andere belanghebbenden betrokken bij de besluitvorming.

De Omgevingswet is dus van toepassing op luchtkwaliteit en bevat diverse bepalingen over luchtkwaliteiteisen, monitoring, regulering van bronnen en participatie. 

Water

De Omgevingswet bevat diverse bepalingen over waterbeheer. Hieronder enkele belangrijke aspecten: 

  1. Waterdoelen: de Omgevingswet stelt doelen voor het beheer van oppervlaktewater en grondwater, zoals het beschermen van de waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Deze doelen zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
  2. Watersysteemanalyse: het bevoegd gezag moet bij het opstellen van omgevingsvisies en -plannen een watersysteemanalyse maken. Hierbij wordt gekeken naar de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlakte- en grondwater, de waterveiligheid en de ecologische waarde van het watersysteem.
  3. Instructieregels voor waterbeheer: de Omgevingswet bevat instructieregels voor het waterbeheer, die zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze regels geven bijvoorbeeld aan hoe het bevoegd gezag moet omgaan met het beheer van grondwater, het voorkomen van verontreiniging en het nemen van maatregelen bij wateroverlast.
  4. Watervergunningen: voor bepaalde activiteiten die gevolgen hebben voor het watersysteem, zoals lozingen en grondwateronttrekkingen, is een watervergunning nodig. De regels voor deze vergunningen zijn opgenomen in de Waterwet en de Omgevingswet.
  5. Participatie en transparantie: de Omgevingswet stimuleert participatie en transparantie bij het ontwikkelen van beleid en regelgeving op het gebied van waterbeheer. Hierbij worden inwoners en andere belanghebbenden betrokken bij de besluitvorming.

De Omgevingswet is van toepassing op waterbeheer en bevat diverse bepalingen over waterdoelen, watersysteemanalyse, instructieregels voor waterbeheer, watervergunningen en participatie. Daarnaast zijn er verschillende andere wetten en regels die specifiek betrekking hebben op waterbeheer, zoals de Waterwet, de Waterregeling en het Besluit activiteiten leefomgeving.

Geluid

De Omgevingswet bevat bepalingen over geluid in de leefomgeving. Het doel is om hinder door geluid zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Enkele belangrijke aspecten van de Omgevingswet met betrekking tot geluid zijn: 

  1. Geluidproductieplafonds: de Omgevingswet introduceert het begrip 'geluidproductieplafonds'. Dit zijn de maximaal toegestane geluidsniveaus van wegen, spoorwegen, industrieterreinen en luchthavens. Deze plafonds moeten ervoor zorgen dat de geluidbelasting op de omgeving niet toeneemt.
  2. Instructieregels voor geluid: in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen voor het voorkomen of beperken van geluidhinder. Het bevoegd gezag moet bijvoorbeeld bij het opstellen van omgevingsvisies en -plannen rekening houden met de geluidbelasting op gevoelige bestemmingen zoals woningen.
  3. Geluidsnormen voor activiteiten: voor bepaalde activiteiten, zoals bouw- en sloopwerkzaamheden, gelden geluidsnormen om hinder voor omwonenden te voorkomen. 

De richtlijnen voor geluidzonering en de bepalingen over geluid in de Omgevingswet hebben als doel om hinder door geluid te voorkomen of te beperken. De richtlijnen voor geluidzonering zijn specifiek gericht op bescherming van bepaalde gebieden met een speciale geluidsgevoeligheid, terwijl de bepalingen in de Omgevingswet breder van toepassing zijn op alle activiteiten en gebieden waar geluidhinder kan optreden. Beide zijn belangrijk voor het beschermen van de leefomgeving tegen geluidhinder.

Geur

De Omgevingswet bevat bepalingen over geur in de leefomgeving. Het doel is om hinder door geur zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Enkele belangrijke aspecten van de Omgevingswet met betrekking tot geur zijn:

Geurproductieplafonds: de Omgevingswet introduceert het begrip 'geurproductieplafonds'. Dit zijn de maximaal toegestane emissies van geur van bedrijven en activiteiten. Deze plafonds moeten ervoor zorgen dat de geurbelasting op de omgeving niet toeneemt.

  1. Instructieregels voor geur: in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen voor het voorkomen of beperken van geurhinder. Het bevoegd gezag moet bijvoorbeeld bij het opstellen van omgevingsvisies en -plannen rekening houden met de geurbelasting op gevoelige bestemmingen zoals woningen.
  2. Geurnormen voor activiteiten: voor bepaalde activiteiten, zoals de oprichting of uitbreiding van veehouderijen, gelden geurnormen om hinder voor omwonenden te voorkomen.

Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS)

De Omgevingswet bevat bepalingen over de bescherming van mens en milieu tegen zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). ZZS zijn stoffen die bijvoorbeeld kankerverwekkend, mutageen of reproductietoxisch zijn, zich ophopen in het milieu of persistent zijn en niet afbreken in de natuur. De Omgevingswet beoogt om de risico's van ZZS voor mens en milieu zo veel mogelijk te beperken. Er zijn verschillende bepalingen in de Omgevingswet die betrekking hebben op ZZS, waaronder:

  1. Preventiebeleid: de Omgevingswet verplicht het bevoegd gezag om preventiebeleid op te stellen voor ZZS. Dit beleid moet gericht zijn op het voorkomen of verminderen van de emissie van ZZS naar lucht, water en bodem.
  2. Vergunningverlening en -voorschriften: bij vergunningverlening voor activiteiten waarbij ZZS kunnen vrijkomen, moet het bevoegd gezag rekening houden met de risico's voor mens en milieu. Het bevoegd gezag kan voorschriften stellen om de emissie van ZZS te beperken of om de risico's te beheersen.
  3. Ambtshalve wijziging: als er nieuwe inzichten zijn over de risico's van ZZS, kan het bevoegd gezag ambtshalve wijzigingen aanbrengen in vergunningen om deze risico's te beperken.
  4. Register: de Omgevingswet verplicht het bevoegd gezag om een register bij te houden van de ZZS die in de leefomgeving voorkomen. Dit register moet openbaar zijn en kan bijvoorbeeld worden geraadpleegd door inwoners, bedrijven en andere belanghebbenden.

Naast de bepalingen in de Omgevingswet geldt ook andere wet- en regelgeving voor ZZS, zoals de Europese REACH-verordening. In de toekomst zal ook de Europese verordening voor chemische stoffen (de zogenaamde "EU Chemicals Strategy for Sustainability") van invloed zijn op de regelgeving rond ZZS. Deze verordening beoogt de veiligheid van chemische stoffen te verbeteren en de overgang naar duurzame chemische stoffen te bevorderen.

Verder wordt vermeld dat in de toekomst de Europese verordening voor chemische stoffen, de "EU Chemicals Strategy for Sustainability", van invloed zal zijn op de regelgeving rond ZZS. Deze strategie heeft als doel de veiligheid van chemische stoffen te verbeteren en de overgang naar duurzame chemische stoffen te bevorderen. Het is een bredere benadering van chemische regelgeving die gericht is op duurzaamheid en het verminderen van de impact van chemische stoffen op mens en milieu.

Samengevat betekent dit dat naast de specifieke bepalingen in de Omgevingswet, er ook andere Europese en nationale wet- en regelgeving bestaat die relevant is voor de omgang met ZZS. Deze wetgeving heeft als doel de veiligheid te waarborgen, de luchtkwaliteit te beschermen en de transitie naar duurzamere chemische stoffen te stimuleren.

Trillingen

De Omgevingswet bevat ook regels met betrekking tot trillingen. In hoofdstuk 11 van de wet wordt beschreven hoe omgevingswaarden voor trillingen worden vastgesteld en gehandhaafd. Ook worden in dit hoofdstuk regels gegeven voor het voorkomen en beperken van trillinghinder bij bouwwerkzaamheden en trillingsgevoelige objecten, zoals woningen en gebouwen met gevoelige apparatuur.

  • Bouw- en constructietrillingen: er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten trillingen: constructietrillingen en bouwtrillingen. Constructietrillingen zijn trillingen die ontstaan door het gebruik van machines en apparaten in bouw- of sloopprojecten. Bouwtrillingen zijn trillingen die ontstaan door het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden zelf. Voor beide soorten trillingen geldt dat de trillinghinder zoveel mogelijk moet worden voorkomen en beperkt. Hierbij worden omgevingswaarden gehanteerd die zijn vastgesteld op basis van de Handreiking Trillingen van het RIVM. Bij overschrijding van de omgevingswaarden kunnen maatregelen worden genomen, zoals het verminderen van de trillingsbronnen of het aanbrengen van trillingsisolatie bij trillingsgevoelige objecten. Daarnaast kan er in het omgevingsplan specifiek beleid worden opgenomen voor trillingen, bijvoorbeeld door het aanwijzen van gebieden waar extra maatregelen genomen moeten worden om trillingshinder te voorkomen.
  • Trilling door verkeer en spoorverkeer: de Omgevingswet bevat ook regels met betrekking tot trillingen die worden veroorzaakt door verkeer en spoorverkeer. Deze regels zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In artikel 5.5 van het Bkl wordt aangegeven dat bij de vaststelling van een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de trillingsbelasting door spoorweg- en wegverkeer. Hierbij moet worden gekeken naar de trillingsbelasting op gevoelige gebouwen en gebieden met een gevoelige bestemming, zoals woningen en scholen. Daarnaast bevat artikel 5.6 van het Bkl regels voor de bescherming tegen trillingen vanwege spoorwegverkeer. Hierbij wordt onder andere aangegeven dat bij de aanleg van nieuwe spoorwegen en bij de wijziging van bestaande spoorwegen rekening moet worden gehouden met de trillingshinder voor omwonenden en dat bij de beoordeling van de trillingsbelasting de Handreiking Trillingshinder Spoor van het RIVM moet worden gehanteerd. Voor wegverkeer geldt dat in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) normen zijn opgenomen voor de maximale geluid- en trillingsbelasting van wegen. Bij de vaststelling van omgevingsplannen moet hiermee rekening worden gehouden.
  • Bouwen langs spoor: bouwen langs het spoor is een actueel onderwerp, omdat het bouwen van nieuwe woningen en andere gebouwen in de buurt van het spoor kan leiden tot nieuwe situaties van trillinghinder. De Omgevingswet geeft geen directe aanbevelingen over bouwen langs het spoor, maar er zijn wel verschillende wet- en regelgevingen die hier relevant zijn, waaronder het Bouwbesluit, de Wet milieubeheer en de Spoorwegwet. De bouwvoorschriften in het Bouwbesluit stellen eisen aan de constructieve veiligheid van gebouwen. Bij bouwen in de buurt van het spoor moet rekening worden gehouden met de trillingsbelasting van het spoorverkeer. In het algemeen geldt dat de trillingsbelasting kan leiden tot schade aan gebouwen en hinder voor bewoners en gebruikers van gebouwen. Het Bouwbesluit stelt daarom eisen aan de sterkte van gebouwen om te voorkomen dat gebouwen instorten door trillingen. Daarnaast zijn er in de Spoorwegwet regels opgenomen over de veiligheid langs het spoor. Het is aan de beheerder van het spoor om de veiligheid van het spoor te waarborgen. Gemeenten moeten bij het verlenen van vergunningen voor bouwactiviteiten in de buurt van het spoor rekening houden met de veiligheidsrisico's van het spoorverkeer en de maatregelen die de beheerder van het spoor treft om de veiligheid te waarborgen.

Licht

De Omgevingswet houdt rekening met de belangen van de natuur en het milieu bij het nemen van besluiten over de leefomgeving. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is wel een bepaling opgenomen over het voorkomen van lichthinder bij de aanleg en het gebruik van buitenverlichting. Daarbij staat dat lichthinder moet voorkomen maar er zijn geen specifieke bepalingen over het recht op donkere plekken in de natuur. Gemeenten kunnen wel bijdragen aan het beschermen van deze donkere plekken en het voorkomen van lichtvervuiling.