VNG Magazine nummer 19, 2 december 2022

Tekst: Marten Muskee | Beeld: Stadsarchief Zoetermeer

Nieuw te bouwen woonwijken vragen om een ‘diverse’ opzet. Dat voorkomt de ouderdomsproblemen waar de nu zestig jaar oude groeikernen uit de jaren zestig mee te maken hebben, zegt architectuurhistoricus Michelle Provoost. Net als nu stond Nederland in de jaren zestig voor een ongekende bouwopgave. Het antwoord daarop: new towns, compleet nieuwe groeikernen volledig gepland op basis van een masterplan. Deze week vierden de new towns hun zestigjarig bestaan met een congres in Zoetermeer.
 

Zoetermeer Meerzicht

Architectuurhistoricus Michelle Provoost is directeur van het International New Town Institute (INTI). Dat instituut richt zich op onderzoek en onderwijs op het gebied van nieuwe steden. VNG Magazine vroeg haar met het oog op de nieuwe bouwopgave welke lessen er de afgelopen zestig jaar geleerd zijn.

Provoost begint met een waarschuwing. ‘Wees je ervan bewust dat woningbouw niet zomaar een kwantitatieve opgave is,’ zegt ze. ‘Wat je bouwt is een weerspiegeling van de tijdgeest, van hoe wij vinden dat we met elkaar moeten samenleven.’ De jaren zeventig, met het politiek klimaat en maatschappelijke consensus van toen, gelden als sterk voorbeeld. De new towns zijn uitgerust met bibliotheken, buurthuizen en veel openbare ruimte en groen waar ze nog steeds de vruchten van plukken. ‘Je ziet hoe nagedacht is over de ideale stad.’

Het zijn beslissingen die doorwerkten in de decennia daarna en bepalend waren voor de verdere ontwikkeling van de nieuwe steden, zegt Provoost. ‘Destijds zijn new towns allemaal wel uitgerust met openbaar vervoer en fietspaden, maar vooral ook met heel veel wegen voor auto’s. Dat had een duidelijke aanzuigende werking, maar levert nu een groot vraagstuk op.’ Daarnaast zijn er veel straten zonder winkels, waardoor de levendigheid ontbreekt.

Het innovatieve karakter is één van de meest positieve elementen van de new town. Nieuwe steden worden gekenmerkt door een bepaalde pioniersmentaliteit en een gebrek aan tradities. Daardoor kan er veel meer dan in andere steden. De keerzijde is dat er een monocultuur ontstaat die de stad kwetsbaar maakt.

Almere is een complete new town. Leidsche Rijn in Utrecht en Amsterdam-Zuidoost zijn tussenvormen: uitbreidingswijken met een eigen centrum, station en werkgelegenheid. Hoewel de new towns van een andere orde zijn dan nieuwe grote stadsdelen, zijn er vergelijkingen te maken. Nieuwe steden en stadsdelen worden in een relatief korte periode volgebouwd, in plaats van geleidelijk vormgegeven. Het hele gebied raakt dan op hetzelfde moment verouderd.

Ouderdomsrimpels
De eerste ouderdomsrimpels werden zichtbaar na dertig, veertig jaar. De woningen verouderden en moesten aangepast worden, maar dat gebeurde niet altijd, zegt Provoost. ‘Je ziet verloedering optreden. Veel renovaties zijn op een goedkope manier uitgevoerd. Dat is vooral sterk te zien bij corporatiebezit. Die wijken worden minder aantrekkelijk. Het is een letterlijke herhaling van wat we eerder zagen bij de naoorlogse wijken.’

Het gevolg daarvan is dat bewoners naar de nieuwere Vinex-wijken trekken. De nieuwe bewoners van de new towns zijn vaak mensen die zich de betere wijken niet kunnen veroorloven of die aangewezen zijn op de vele sociale woningen. Provoost: ‘De woningcorporaties realiseerden vroeger woningen voor iedereen met een laag inkomen. Nu wijzen ze die de woningen alleen nog toe aan specifieke doelgroepen, vaak mensen met problemen. Op dit moment is er nog geen sprake van probleemwijken, maar de tendens is er wel. Het tij is nog makkelijk te keren, maar dan moet er wel wat gebeuren.’

Diversiteit
De komende jaren moeten er bijna een miljoen woningen bijgebouwd worden. Om te voorkomen dat de nieuw te bouwen wijken in de toekomst dezelfde problemen kennen als de new towns, is het volgens Provoost zaak om te zorgen voor diversiteit, zowel in woningtypes als in bewoners. Het gaat niet alleen over inkomens, maar ook over woonvormen. Volgens Provoost wordt bij diversiteit automatisch gedacht in termen als sociale en middenhuur. Maar het gaat er niet alleen om wat mensen kunnen betalen, maar ook om hoe ze willen samenleven.

Het tij is nog makkelijk te keren, maar dan moet er wel wat gebeuren

Provoost verwijst naar de woongroepen die in de jaren zeventig sterk opkwamen. Daar blijkt nu ook veel behoefte aan te zijn. ‘Deze woonvorm wordt totaal niet aangemoedigd door gemeenten en corporaties die toen de bouwers ervan waren.’
Volgens de architectuurhistoricus is het aanbod van woonvormen enorm verarmd. De meeste Vinex-wijken en recentere bouwlocaties laten een herhaling zien van de doorzonwoningen uit de jaren zestig, met wat appartementenblokken. ‘Diversiteit maakt een wijk sterker. Als alles van één soort is, ben je veel kwetsbaarder voor allerlei fluctuaties.’

Een tweede les: groeikernen moeten ook voorzien in werkgelegenheid in de nabijheid van de woon­gebieden. Dat is nagelaten bij de new towns, enkele uitzonderingen daargelaten. ‘Veel mensen zijn tegenwoordig zzp’er en hebben andere ruimtelijke eisen. Ze willen best een plek hebben in de buurt waar ze met een groep kunnen werken. Projectontwikkelaars nemen dit niet op in hun plannen. Dat is funest voor de levensvatbaarheid, leefbaarheid en toekomstgerichtheid van een locatie.’

Brede welvaart
Om tot een inclusieve woonwijk te komen, is het volgens Provoost ook belangrijk het sociale en fysieke domein te verbinden. Dan gaat het ook om brede welvaart. Zij neemt momenteel deel in een zogeheten post growth city-studie. Daar wordt onderzocht hoe die stad eruit zou zien wanneer de focus minder op economische principes berust. Het begint met een mentaliteitsverandering. Bij een te grote focus op geld en winst zijn bijvoorbeeld het wel­bevinden en gezondheid ondergeschikt. Provoost: ‘Het aantal overwerkte mensen in Nederland is bizar hoog. Zet dat centraal, zie het niet als nevenschade. Iedereen wil gelukkig zijn, maar dat staat bij bouwers niet centraal.’ Volgens haar zijn daarvoor andere wetgeving, andere partijen in stedelijke ontwikkeling en andere financiële modellen nodig. ‘Ik zie dat somber in. De mogelijkheden zijn allang bedacht, alleen dringen ze niet door.’

De risico’s van een monocultuur gelden ook in de nieuw te bouwen wijken. ‘Je kunt de bouw niet afraffelen’, zegt Provoost. ‘Het gaat om toekomstig Nederland. Architectenbureaus spannen zich in om te laten zien hoe die verstedelijking vorm kan krijgen. Maar minister Hugo de Jonge voor Volkshuisvesting komt niet langs, die praat met de projectontwikkelaars.’

Verkeerd begrepen pragmatiek
De architectuurhistoricus noemt het ‘verkeerd begrepen pragmatiek’ om het zo aan te pakken. Projectontwikkelaars kunnen kwantiteit produceren, maar vergeten dat de samenleving intussen ook bestaat uit migranten, expats en heel veel mensen op zoek naar betaalbare woningen of andere woonvormen. ‘Een divers opgezette wijk is veel beter in staat om groepen mensen en ontwikkelingen op te vangen die we niet aan zagen komen. Juist in de uitzonderingen zijn projectontwikkelaars niet goed, ze staan vernieuwing in de weg.’

Provoost waarschuwt ervoor de ontwikkeling van nieuwe wijken niet in handen te geven van één of twee partijen. Grote bouwstromen zijn goed in het kader van efficiency, maar hebben niets te maken met een levendige woonomgeving. ‘Wooncoöperaties, een vorm van collectief wonen, staan te springen, geef die ook een plek. Het kan allemaal wel, je moet het alleen willen.’