VNG Magazine nummer 18, 20 november 2020

Auteur: Ronald Vuijk | Beeld: Martien de Man

Door de structurele tekorten bij gemeenten komen wethouders financiën steeds vaker in de knel, ziet oud-wethouder en bestuurskundige Ronald Vuijk. Een groter eigen belastinggebied biedt soelaas.
 

Ronald Vuijk

Wethouders financiën komen door de decentralisaties in het sociaal domein en het coronavirus in financieel zwaar weer terecht. De wethouder van Hoogeveen nam bijvoorbeeld eerder dit jaar ontslag omdat hij het miljoenentekort op de begroting niet kon oplossen. Hoogeveen is geen uitzondering. Meer gemeenten verkeren in financiële moeilijkheden. De vraag is hoe de wethouder financiën de financiële moeilijkheden kan oplossen. In mijn proefschrift beantwoordde ik die vraag door de gevolgen van de financiële en economische crisis in de periode 2010-2014 te onderzoeken. In dit betoog ga ik in op de moeilijke omstandigheden waar wethouders financiën nu mee geconfronteerd worden.  

Wetgever vragen
De wethouder financiën heeft een ingewikkelde portefeuille. Loyaal meewerken aan het collegebeleid, maar tegelijkertijd de hand streng op de knip houden. Maar wat als de uitgaven toch structureel hoger zijn dan de inkomsten? De wethouder financiën kan dan interen op reserves, bezuinigen op voorzieningen, verhogen van lokale lasten of vragen om een hogere bijdrage uit het Gemeentefonds. Er is nog een mogelijkheid. De wethouders financiën kunnen gezamenlijk de wetgever vragen om een ruimer belastinggebied. Het gaat dan bijvoorbeeld over de herinvoering van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (ozb) of de invoering van een ingezetenenheffing. Met een ruimer belastinggebied ontstaan er meer mogelijkheden om de gemeentelijke belastinginkomsten te verhogen. Maar met welke argumenten kan een wethouder financiën dit verdedigen?

Het eerste argument gaat over geld. Gemeenten krijgen niet genoeg geld uit het Gemeentefonds om alle wettelijke taken uit te voeren. Hoewel gemeenten zelf een ozb mogen heffen, is dat niet genoeg om de tekorten te dekken. Het feit dat meer dan de helft van de gemeenten te kampen heeft met ernstige financiële tekorten laat zien dat er meer aan de hand is dan zwakke gemeentebestuurders. 

Het tweede argument gaat over politieke verantwoordelijkheid. De gemeenteraad heeft de wettelijke taak toe te zien op een evenwichtig begrotingsbeleid. De bevoegdheid om begrotingsbeleid uit te voeren, ligt bij het college maar de politieke verantwoordelijkheid berust bij de wethouder financiën. Als de financiële beleidsresultaten tegenvallen, komt de wethouder financiën – als eerste – onder druk te staan. Regelmatig verlaten wethouders gedwongen vroegtijdig het ambt. 

Autonomie
Het derde argument gaat over autonomie. De financiële autonomie van gemeenten is na de invoering van de Financiële-verhoudingswet in 1897 en de instelling van het gemeentefonds in 1929 verschoven naar de rijksoverheid. Gemeenten zijn de overheid die het dichtst bij de inwoner staat. Hoewel de rijksoverheid de afgelopen dertig jaar steeds meer taken decentraliseerde, bleven gemeenten van haar afhankelijk voor hun financiën. Met de overheveling van taken is het vanzelfsprekend dat ook de bevoegdheid om de benodigde inkomsten zelf te mogen heffen volgt. Met de vierjaarlijkse lokale verkiezingen kunnen de inwoners het financiële beleid van het gemeentebestuur bijsturen. Met een ruimer belastinggebied komen bevoegdheden en verantwoordelijkheden weer terug in één hand. 

Wat is nu de conclusie? Als gemeenten meer belastingen mogen heffen, kunnen gemeentebestuurders adequater zelf de verantwoordelijkheid dragen voor het financieel beleid. De wethouders financiën doen er goed aan de krachten nog meer te bundelen. Trek samen op naar Den Haag. Vraag niet alleen om meer geld uit het gemeentefonds, maar eis ook meer ruimte voor eigen belastingheffing.