VNG Magazine nummer 14, 25 september 2020

Auteur: Marten Muskee | Beeld: Henriëtte Guest

De rijksoverheid neemt in de samenwerking met gemeenten een dominante positie in. Dat moet anders, zegt rijkstopambtenaar Bernard ter Haar. Hij is voorzitter van de studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen, die in medeopdrachtgeverschap van de VNG onderzoek deed.
 

Bernard ter Haar

Vanwaar dit onderzoek? De overheden werken toch al samen via het Interbestuurlijk Programma?
‘Het IBP is niet geworden wat de koepels van de medeoverheden ervan verwachtten. Onze studiegroep is ingesteld om te kijken hoe het beter kan. Het IBP was bedoeld om geconcentreerd op enkele thema’s samen te werken, maar dijde enorm uit tot een groot pakket van thema’s en subthema’s. Daarmee stokt de gerichte samenwerking op grote thema’s als de klimaattransitie. Tegelijkertijd zitten er in de concrete invulling van dit samenwerkingsmodel veel gaten. De studiegroep heeft een model ontwikkeld met vier vragen om te beantwoorden of de uitvoeringskracht gegarandeerd is. Leg je die vragen langs de huidige praktijk van alledag, dan blijkt dat die niet goed is ingericht.’

Wat zijn de adviezen van de Studiegroep?
‘We wijzen vier kernpunten aan om de samenwerking te verbeteren, en doen  veertien concrete aanbevelingen. Zo moeten de overheden het doel beter bepalen en dus het opgavegericht werken versterken. Ook de regie moet sterker, er wordt te vrijblijvend gewerkt. De verkokering bij het Rijk kaarten we vrij nadrukkelijk aan. Maar er is vaak ook weinig regie en samenhang in de samenwerking tussen gemeenten en provincies en tussen gemeenten onderling. Het derde thema betreft de gelijkwaardigheid binnen het partnerschap. We zien dat het Rijk in het samenwerkingsgedrag een heel dominante rol inneemt. Om de gelijkwaardigheid te versterken, pleiten we voor een vergroting van het lokale belastinggebied. Het vierde kernpunt betreft een upgrade van de instrumentenkoffer. De financiële instrumenten bijvoorbeeld, zijn vaak niet geschikt voor de samenwerkingsrelatie die nodig is. Het geld ligt verdeeld over de departementen terwijl de grote maatschappelijke opgaven meerdere sectoren betreffen.’

U pleit voor een alternatief voor de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Dat zal de huidige discussie over de democratische legitimatie van die tussenlaag niet wegnemen.
‘Het is belangrijk vooraf goed samen het doel te bepalen. Daar hoort de democratie vooral tot haar recht te komen. Daarom is de gezamenlijke doelbepaling belangrijk. Spreek bij die samenwerking goed af wat je wilt bereiken. Dat is uiteindelijk ook een politiek doel dat om democratische legitimatie vraagt. Er is op dat moment ruimte voor de raden om zich er over uit te spreken. En dan heeft het programmateam een helder mandaat. Daarmee is de democratie netjes in werking gezet en de verantwoordingskant goed ingericht.’