VNG Magazine nummer 14, 25 september 2020
Tekst: Leo Mudde | Beeld: Rob van Dullemen
Acht jaar geleden promoveerde Sjaak de Gouw op een onderzoek naar de effectiviteit van het (lokale) overheidsbeleid op het gebied van publieke gezondheid, vooral op het gebied van overgewicht, voeding en beweging. Preventie van overgewicht staat nu hoog op de gemeentelijke agenda’s.
De directeur publieke gezondheid van de GGD Hollands Midden neemt de tijd voor een gesprek over het onderwerp waarop hij in 2012 aan de Universiteit Twente promoveerde. Het is weer eens wat anders dan praten over corona. Sjaak de Gouw heeft in korte tijd de status van Bekende Nederlander bereikt, als boegbeeld van de GGD in crisistijd. Hij accepteert het als een feit. Binnen GGD Nederland heeft hij nu eenmaal, al sinds zeventien jaar, infectieziekten in zijn portefeuille. Dan is het logisch dat hij nu naar buiten toe het woord voert.
Als hij dankzij die nieuwe status iets heeft geleerd, dan is het dat mensen op heel diverse manieren het nieuws volgen – of níét volgen. ‘Veel mensen kijken naar het NOS-Journaal, maar er zijn er ook opvallend veel die dat nooit doen. Ik werd wel af en toe herkend, maar nadat ik voor het eerst bij Hart van Nederland was, merkte ik dat ineens heel andere mensen elkaar aanstootten als ze mij zagen. Ik vind het heel opvallend dat er veel mensen zijn die het nieuws bijna uitsluitend via één kanaal tot zich krijgen. Als woordvoerder van de GGD moet ik me blijven realiseren dat het voor veel mensen de eerste keer is dat ze iets over het onderwerp horen.’
Boodschap
Het overbrengen van een boodschap is niet gemakkelijk, dat weet De Gouw ook uit eigen ervaring met lokaal preventiebeleid. Veel gemeenten committeren zich met een lokaal preventieakkoord – in de slipstream van het Nationaal Preventieakkoord – of andersoortige afspraken met plaatselijke ondernemers en organisaties aan de doelstelling om het overgewicht bij kinderen terug te dringen. 85 procent van de kinderen heeft een normaal gewicht, maar 12 procent is te zwaar en 2,5 procent heeft obesitas. Maar De Gouw heeft twijfels over de effectiviteit van lokale afspraken. Neem alleen al het bereiken van de doelgroep. ‘Er is een groep ouders die minder waarde hecht aan gezonde voeding voor hun kinderen. In de cultuur van eerste-generatie-mensen van Turkse afkomst bijvoorbeeld is het normaal om kinderen tot hun twaalfde te verwennen. Bij de GGD werken te veel hoogopgeleide witte mensen die niet beseffen hoe de situatie van mensen in de achterstandswijken, want daar wonen ze vaak, eruitziet. Als je de ouders vertelt dat hun kinderen te dik zijn en dat gezonde voeding belangrijk is, dan knikken ze ja. Maar als ze weer terug zijn in hun eigen sociale omgeving waar het normaal is dat kinderen elke dag een ijsje krijgen, of aangemaakte limonade… Die kinderen nemen geen genoegen met water.’
De helft van alle ambtenaren zou psycholoog moeten zijn
De GGD is niet in staat die mensen goed te bereiken, erkent De Gouw. De afstand is te groot, de communicatiemiddelen schieten tekort. ‘Die groep is nauwelijks gevoelig voor campagnes via de reguliere wegen die wij bewandelen. Daarom stopte minister Edith Schippers destijds ook met landelijke campagnes, ze waren niet effectief. Wij zijn onvoldoende in staat onze boodschap over te brengen aan de twee miljoen mensen die functioneel analfabeet zijn, om daarmee hun kennis te vergroten.’
Psycholoog
Gemeentelijk beleid is volgens De Gouw vooral gericht op meer bewegen in plaats van op gezonde voeding, zo’n 90 tegen 10 procent. Dat laatste percentage betreft dan vooral gezonde school- en sportkantines. De meeste inspanningen zitten dus in het stimuleren van meer beweging, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Het bevorderen van ander gedrag is ontzettend moeilijk’, zegt De Gouw. ‘Een van mijn stellingen bij mijn proefschrift was dat de helft van alle ambtenaren psycholoog zou moeten zijn. Als je gedrag echt wilt beïnvloeden, moet je zowel werken aan de motivatie van mensen als aan hun capaciteiten en de gelegenheid. Vaak werken gemeenten alleen aan de gelegenheid, niet aan de motivatie.’
Hij geeft een voorbeeld: ‘De Engelse gemeente Manchester zette met Europese subsidie een sporthal neer in een achterstandswijk. Die werd na vijftien jaar weer afgebroken omdat er niemand kwam. De gelegenheid werd geboden, maar er was niets gedaan aan de motivatie om te gaan sporten.’
Hetzelfde gebeurt, op een ander niveau, met de stadspassen waarmee mensen met een minimuminkomen korting kunnen krijgen op een sportschoolabonnement. ‘Mensen krijgen dan een brief thuis dat ze die pas kunnen aanvragen en dan zie je eigenlijk altijd dat het gebruik tegenvalt. We moeten veel meer gaan nadenken over de vraag waarom mensen iets niet doen, terwijl ze dat wel kunnen.’
Er is enige beweging die mij hoop geeft
Geen integraal beleid
Het probleem is vaak dat er geen integraal college-beleid is. Gemeenten zéggen vaak wel dat ze dat hebben, maar de praktijk is anders. Het is vaak niet meer dan knippen en plakken van paragrafen uit de nota’s voor Wmo, jeugd- en ouderenbeleid, daar een nietje door doen en voilà, er is een nota gezondheidsbeleid. Maar zo werkt het niet, zegt De Gouw. ‘Beleidsontwikkeling specifiek op het gebied van gezondheid blijft achter bij beleid voor jeugd, sport en dergelijke. Dan krijg je ook geen integraal gezondheidsbeleid, want dat moet je collegebreed opzetten. Doe je dat niet, dan geef je ook geen richting aan ambtenaren die ermee aan de slag moeten.’
De Gouw signaleert de laatste jaren wel een ‘stijgend urgentiebesef’, vooral in afspraken die met scholen en sportverenigingen worden gemaakt in de vorm van een lokaal preventieakkoord, convenanten of pledges, plechtige beloften. ‘Er is enige beweging die mij hoop geeft, maar ambtenaren missen dat integrale beleid. Binnen alle gemeentelijke terreinen zijn er mogelijkheden om maatregelen te treffen die de gezondheid bevorderen, of het nu gaat over sport, recreatie, economie of onderwijs. Maar ambtenaren zitten in een andere routine, die veel meer heeft te maken met de corebusiness van hun veld, en worden niet geprikkeld om naar gezondheid te kijken.’
Wat colleges zouden moeten doen, is zich elke vier jaar als collectief committeren aan een integraal gezondheidsbeleid en de resultaten daarvan ook monitoren. ‘Niet een wethouder, maar een college. Ik heb daar na mijn promotie wel over gepraat met colleges en dan waren ze enthousiast. Dan zeiden wethouders: dat is leuk, ik bel je morgen om daar eens verder over te praten. Maar ik heb nooit een telefoontje gehad.’
Saucijzenbroodjes
Gemeenten kennen beleidscycli van vier jaar, maar preventie heeft een beleidscyclus van meer dan twintig jaar, zegt hij. ‘Je moet als gemeente dus echt naar de langere termijn kijken wat je wilt bereiken en ook meten wat je bereikt hebt. Dat zie ik onvoldoende gebeuren. Als ik nu collegestukken zie langskomen, staat er eigenlijk altijd hetzelfde in: onze voorgangers hebben het goed gedaan en wij leggen nog een paar accenten om het beter te gaan doen. Dat schiet niet op.’
Maar zelfs als er een beleid is, dan nog staan andere, economische belangen resultaat in de weg. De Gouw: ‘Zolang je bij de Dirk twee saucijzenbroodjes voor een euro kunt krijgen, en ze die nog voor je opwarmen ook, gooien scholieren hun gezonde boterhammen in de prullenbak. Hier in Leiden kwam een nieuwe McDonald’s met een drive-thru. De wethouder stelde voor die alleen voor fietsers toegankelijk te maken. Het idee werd hartelijk weggelachen.’
We leven nu eenmaal in een obesogene omgeving, die mensen stimuleert veel te eten en weinig te bewegen. ‘Het budget dat voor reclame beschikbaar is, is duizenden keren groter dan het budget dat de overheid heeft voor een tegengeluid. Maar inzet op preventie blijft nodig. De verwachting is dat in 2040 40 procent van de rijksbegroting opgaat aan zorgkosten. Daarvan zegt iedereen: dat kan niet. De enige mogelijkheid om dat te keren, is preventie.’
Wie is…
Sjaak de Gouw
is directeur van GGD Hollands Midden en voorzitter van de landelijke expertgroep CGOR (Centrum voor Gezondheidsonderzoek bij Rampen). Hij promoveerde in 2012 met het proefschrift De effectiviteit van het overheidsbeleid op het gebied van publieke gezondheid, met name op het gebied van overgewicht, voeding en beweging.