VNG Magazine nummer 14, 25 september 2020

Tekst: Ana Karadarevic | Beeld: Robin Utrecht/ANP

De Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’s) staan in de schijnwerpers. de colleges van B en w zijn verantwoordelijk voor de instelling en instandhouding van de dienst. Maar in hoeverre heeft een gemeente iets te zeggen over de werkwijze van de GGD?
 

GGD

Van een organisatie die zich op de achtergrond bezighoudt met belangrijke taken rond de publieke gezondheid, is de GGD de afgelopen maanden een cruciale en heel zichtbare schakel geworden in de bestrijding van een pandemie. De GGD’s testen mensen die mogelijk corona onder de leden hebben en voeren bron- en contactonderzoek uit. Ze hebben in rap tempo moeten opschalen om dat werk te kunnen doen, zegt Ronald de Meij (D66), wethouder Volksgezondheid in Zwijndrecht en tot vorig jaar zomer directeur Publieke Gezondheid bij de GGD Zeeland. ‘Er zijn GGD-afdelingen die van bijvoorbeeld zes medewerkers in korte tijd zijn gegroeid naar veertig mensen. De GGD’s functioneerden tot voor kort op een veel beperkter niveau dan nu nodig is.’

Nederland mag de handen dichtknijpen, vindt De Meij. ‘Ten opzichte van veel andere landen gaat het hier heel goed.’ Ook Mariënne van Dongen, wethouder Sociaal Domein in Veldhoven en voorzitter van het bestuur van de GGD Brabant-Zuidoost, stelt dat de opschaling goed is verlopen. ‘We waren helemaal niet ingericht op een dergelijke pandemie, maar alles is op alles gezet om de nieuwe taken, in eerste instantie zo veel mogelijk met eigen mensen, op te pakken. En dat is goed gelukt.’

De regionaal ingerichte GGD’s vallen onder de gemeenten. Maar die bestuurlijke inbedding is verre van ideaal, zegt voormalig GGD-directeur Richard Janssen. Hij is nu bijzonder hoogleraar Bestuur en management van instellingen in de gezondheidszorg bij de Erasmus School of Health Policy & Management. Janssen herinnert zich nog hoe hij als GGD-directeur in de jaren negentig het budget voor een provinciaal werkende medisch milieukundige bij elkaar moest sprokkelen. ‘Ik moest voor 150.000 euro langs alle gemeenten in Gelderland. Al die gemeenteraden gingen er vervolgens over vergaderen.’

Dat de uitvoering lokaal of regionaal plaatsvindt, is vanzelfsprekend

Janssen zet vraagtekens bij het feit dat alle gemeenten van de veiligheidsregio waar een GGD onder valt, afzonderlijk beslissen over de financiering. Hij ziet veel meer in het voorbeeld van de National Health Service, het openbare gezondheidszorgstelsel van het Verenigd Koninkrijk. De NHS wordt landelijk gefinancierd en handelt zelfstandig, dus zonder financiële bemoeienis van (lokale) overheden. Janssen: ‘Dat de uitvoering lokaal of regionaal plaatsvindt, is vanzelfsprekend en doet recht aan de couleur locale.’

Preventie

Gemeenten zijn al sinds jaar en dag verantwoordelijk voor de publieke gezondheid, omdat zij een prominente rol kunnen spelen bij preventie. In de Wet collectieve preventie volksgezondheid, in 2005 opgegaan in de Wet publieke gezondheid (Wpg) die nu de basis vormt voor de coronamaatregelen, staat dat ‘het bereiken van een betere gezondheid door het aanbieden van preventie’ het beste werkt langs korte lijnen. ‘Zeker de zorg voor de gezondheid van kwetsbare groepen dient lokaal te worden georganiseerd’, schreef minister Els Borst van Volksgezondheid in 2001 in een voorstel om de wet te wijzigen en de gezondheidstaken nog nadrukkelijker dan voorheen bij de gemeenten neer te leggen.

De reguliere GGD-taken worden gefinancierd door gemeenten, de coronawerkzaamheden niet, die worden landelijk gefinancierd en aangestuurd. Corona wordt op basis van de Wpg aangemerkt als een infectieziekte uit Groep A. De aansturing is landelijk vanwege het risico dat met deze ziekten, waaronder ook SARS, polio en pokken, gemoeid gaat. Dat betekent ook dat gemeenten zich in principe niet bemoeien met de uitvoering van het coronabeleid dat is neergelegd bij de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Zij krijgen hun instructies weer van het ministerie van VWS. ‘Een crisis vraagt om een eenduidige aansturing, die moet je als lokaal bestuurder niet willen vertroebelen’, zegt Mariënne van Dongen (Gemeentebelangen), wethouder in Veldhoven en voorzitter van het bestuur van de GGD Brabant-Zuidoost.

Maar gemeenten hebben dus wel degelijk een rol bij het werk van de gezondheidsdienst. De Meij: ‘Als gemeente blijf je bestuurlijk eindverantwoordelijk voor de GGD, het is verlengd lokaal bestuur. Als bestuurlijk verantwoordelijke vertrouw ik op de Directeur Publieke Gezondheid en houd ik op afstand een oogje in het zeil. Ik bemoei me weliswaar niet met de uitvoering, maar voer wel gesprekken in het bestuur van de GGD. Ik vraag of het allemaal wel lukt en of de organisatie hulp nodig heeft.’ In weerwil van de kritiek die sommigen hebben op de huidige structuren en samenwerkingsverbanden, is De Meij voorstander van deze verbanden.

Een crisis vraagt om een eenduidige aansturing

Alhoewel op afstand en regionaal georganiseerd, zijn wethouders dus nog erg betrokken bij de GGD. Van Dongen somt de verbanden op waarin zij de afgelopen maanden overlegd heeft: landelijk binnen de Bestuurlijke Adviescommissie Publieke Gezondheid met GGD-voorzitters, in de provinciale crisiskolom onderdeel maatschappelijke zorg met de andere Brabantse GGD-voorzitters. Daar ligt ook een verbinding met het Regionaal Overleg Niet Acute Zorg (RONAZ), zorgbestuurders die betrokken zijn bij diverse zorgprogramma’s, zoals het zorgprogramma rond kwetsbare ouderen. Dan is er nog contact met alle lokale maatschappelijke voorzieningen en vrijwilligersinitiatieven.

Op de schop

Critici vinden dat de bestuurlijke inbedding van de GGD’s op de schop moet. Om minister Hugo de Jonge (VWS) in staat te stellen meer daadkracht te tonen in de coronabestrijding, zou hij de aansturing meer naar zich toe moeten kunnen trekken. André Rouvoet, voorzitter van de koepel van GGD’s, wijst er in een interview in Zorgvisie op dat De Jonge al de regie heeft bij deze landelijke infectiecrisis. ‘Het is niet gezegd dat het beleid beter wordt als de minister vanuit Den Haag de GGD’s direct gaat aansturen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij de Belastingdienst en het UWV. Dat zijn geen voorbeelden van excellerende organisaties.’

Ook Ronald de Meij vindt dat de minister zich terughoudend moet opstellen bij de uitvoering, bijvoorbeeld als het gaat om het bepalen van de aanpak van coronabrandhaarden. Wat hem betreft, concentreert de minister zich op de hoofdlijnen en kaders. ‘Op landelijk niveau heb je niet alle data en ken je de lokale en regionale spelers niet, op lokaal en regioniveau wel. Het lokale en regionale maatwerk is veel effectiever dan de centrale aanpak. Laat de uitvoering dan ook aan de gemeenten over, die hebben de contacten en zijn dicht bij de mensen.’