VNG Magazine nummer 9, 3 juni 2022

Tekst: Annemieke Diekman | Beeld: Shutterstock

Gemeenten zijn blij met de nieuwe Wet inburgering, omdat ze inburgeraars zo beter kunnen helpen, zegt VNG-onderhandelaar Peter Heijkoop. Maar de nieuwe wet, ingevoerd op 1 januari, kwam er niet zonder slag of stoot.
 

Dordrecht - fietsenmaker

Heijkoop zat als onderhandelaar aan tafel met het rijk. Het waren geen eenvoudige gesprekken. De vertegenwoordiging van de VNG heeft zelfs tijdelijk de onderhandelingstafel verlaten, vertelt Heijkoop. Hij is naast wethouder in Dordrecht ook voorzitter van de commissie Participatie, Schuldhulpverlening en Integratie van de VNG. En in die hoedanigheid betrokken bij de onderhandelingen over de nieuwe wet.
‘Gemeenten wilden af van het geflopte inburgeringssysteem, waar ze tot dan toe mee moesten werken en dat de inburgeraars vooral ellende bezorgde’, zegt Heijkoop. ‘Met Wouter Koolmees van Sociale Zaken (SZW) hadden we destijds een zeer betrokken minister die zich in wilde zetten voor een goedwerkend nieuw stelsel. Vanuit de inhoud liepen de onderhandelingen daarom meteen soepel.’
Daarna brak er een volgens Heijkoop wat stroevere periode aan. Het kabinet had namelijk besloten dat de financiering leidend moest zijn, en stelde 200 miljoen euro beschikbaar. Dit terwijl hij voor de VNG een goed werkend stelsel vanuit de inhoud wilde ontwikkelen. ‘Na een aantal een-op-eengesprekken met Koolmees werden de plooien weer gladgestreken. Koolmees sprak niet alleen zijn vertrouwen uit, maar zorgde ook dat er extra middelen vrijkwamen.’

Gemeenten wilden af van het geflopte inburgeringssysteem

Dat laatste gebeurde na een onderzoek dat SZW samen met de VNG liet uitvoeren. In het onderzoek is objectief vastgesteld wat er nodig zou zijn om het nieuwe inburgeringsstelsel goed in te richten. Desondanks werd de invoering ervan nog tweemaal met een halfjaar uitgesteld.

Extra tijd
Dat leidde tot lichte frustratie bij Heijkoop. ‘Ik was er niet blij mee, nee. Het oude systeem was geflopt en er moest echt snel iets gebeuren.’ Voor kleine gemeenten was die extra tijd echter zeer welkom om alles op orde te krijgen. Het nieuwe inburgeringsstelsel vraagt meer van gemeenten aan menskracht en kennis. Heijkoop: ‘Zij kregen zo nog de ruimte om samenwerking te zoeken met andere gemeenten, vaak grotere, om zich goed voor te bereiden op de nieuwe wet.’
‘Jaren verprutst’
Voordat de nieuwe wet inburgering in werking trad, lag de volledige verantwoordelijkheid voor inburgering bij de mensen zelf. Vooral voor de groep die hier aankomt met een totaal andere culturele achtergrond, bleek dat rampzalig uit te pakken. Ze hadden volgens Heijkoop geen idee hoe ze hun weg moesten vinden bij alle instanties. Vaak berooid en regelmatig ook ongeletterd, moesten ze een lening afsluiten voor de verplichte taalcursus. Heijkoop: ‘Gemeenten hadden hier geen bemoeienis mee. Zo konden ze ook niet voorkomen dat er regelmatig malafide bureautjes opdoken voor die taallessen, die te veel geld vroegen en zeker niet het belang van de inburgeraars voor ogen hadden. Met als gevolg soms 10.000 euro schuld, geen goede taalbeheersing, jaren verprutst en geen zicht op werk. Zo is er een veel grotere groep uitkeringsafhankelijke mensen gecreëerd dan nodig was geweest.’

Sommige statushouders kampen met serieuze trauma’s of psychische problemen

Onder de nieuwe wet neemt de gemeente de inburgeraars bij de hand. Allereerst is er een brede intake om te zien wat de individuele inburgeraar nodig heeft. Dan volgt er een ontwikkelingsplan en een keuze uit drie leerroutes. Deze route moet leiden tot een zodanige taalbeheersing dat mensen mee kunnen doen in de maatschappij, en meer specifiek op de arbeidsmarkt.
Voor de inburgeringstrajecten zoeken gemeenten nu samenwerking met bijvoorbeeld de wijkdienst of VluchtelingenWerk. Ook krijgt iedere inburgeraar de eerste zes maanden leefgeld, worden de vaste lasten betaald en toeslagen aangevraagd. Zo is er tijd om te acclimatiseren. ‘Bij dit nieuwe stelsel wordt nadrukkelijk breder gekeken dan alleen taalonderwijs’, aldus Heijkoop. ‘Het gaat veelal om kwetsbare mensen die worstelen met armoede en vechten voor hun bestaanszekerheid. Ze hebben in Nederland ook meestal nog geen sociaal netwerk van familie en vrienden, dat hen op weg kan helpen.’

Flankerende problemen
Heijkoop ziet de wet als een goede start, maar maakt zich wel zorgen over, zoals hij zegt, ‘de flankerende problemen’. Zolang die niet worden opgelost, blijft het moeilijk voor veel statushouders die moeten inburgeren. Hij doelt daarbij op uitkeringen die tekortschieten, het te lage minimumloon. ‘Ook ons toeslagenstelsel is veel te complex. Als Nederlanders die hier hun hele leven wonen er al in verdwalen, dan kun je niet verwachten dat nieuwe landgenoten er hun weg in vinden. Vaak hebben ze ook geen kennis van speciale – soms lokale – regelingen.’

Eigen aanpak
In Dordrecht kan Heijkoop als wethouder Werk en Inkomen, Zorg en Welzijn, Arbeidsmarkt en Onderwijs de Wet inburgering mede zelf in de praktijk brengen. ‘In de stad hebben wij al in 2016 een eigen aanpak ontwikkeld voor statushouders en daarvoor verschillende pilots uitgevoerd. Die pilots zijn overgegaan in de pilot vooruitlopend op de Wet inburgering.’
Heijkoop: ‘Het was ons vijf, zes jaar geleden al duidelijk dat er meer moest gebeuren om de gaten dicht te lopen die waren ontstaan door het vorige stelsel. We zagen daar te veel negatieve effecten van en beseften dat deze groep inwoners extra ondersteuning nodig had om de taal te leren en werk te vinden.’
Uit de laatste pilot kwam volgens de wethouder onder meer het belang van een taal-werkstage binnen het inburgeringstraject naar voren. ‘Op de werkvloer leren ze de taal sneller, leggen ze contacten en kunnen alvast een netwerk opbouwen. Wij hebben hierover goede afspraken gemaakt met verschillende werkgevers.’ De animo in Dordrecht onder bedrijven om statushouders stage te laten lopen is groot, variërend van een zelfstandige fietsenmaker tot een groot distributiecentrum. ‘Als gemeente houden we goed in de gaten of de stage ook echt bijdraagt aan de ontwikkeling van de statushouder. We streven naar een duurzame uitstroom richting betaald werk. Soms is daar extra maatwerk voor nodig.’

Trauma’s
Daarbij is het belangrijk dat niet iedereen direct een leer-werktraject in kan gaan. ‘Sommige statushouders kampen met serieuze trauma’s of psychische problemen. Daar moet je daar als gemeente wel oog voor hebben’, aldus Heijkoop. ‘Onverwerkte dingen uit het verleden kunnen deze mensen in de weg zitten bij hun inburgering in Nederland. Soms zal een doorverwijzing voor psychische hulp nodig zijn.’
Andere statushouders redden zich al snel zelf. ‘Wij hadden hier bijvoorbeeld een basisarts uit Syrië, die was gevlucht en in een bootje de Middellandse Zee was overgestoken. Die kon in coronatijd snel aan de slag bij de GGD als medisch onderlegde medewerker. Hij had zichzelf daarbij al snel de taal eigengemaakt. Hopelijk kan deze man verder doorgroeien en zijn vak als arts uit gaan uitoefenen. Dit traject was overigens al gestart voordat de nieuwe wet van kracht werd, maar het is wel een traject in de geest van de wet.’
Voor mensen die zich ook na de eerste zes maanden waarin ze financiële steun van de gemeente krijgen nog niet goed kunnen redden, biedt Dordrecht budgetbeheer aan. ‘Op die manier kunnen we meekijken naar het uitgavenpatroon, en zo nodig afspraken maken met VluchtelingenWerk en schuldhulpinstanties als het verkeerd dreigt te gaan.’

Monitoring
Gemeenten zijn zonder uitzondering blij met de wet. Ze hebben jarenlang gevraagd om een nieuw inburgeringsstelsel, ‘gesmeekt misschien wel’, aldus Heijkoop. De nieuwe verantwoordelijkheid past volgens hem goed bij gemeenten en sluit aan bij hun andere verantwoordelijkheden binnen het sociaal domein.
Met de huidige minister van SZW Karien van Gennip is afgesproken het nieuwe inburgeringsstelsel een keer per jaar te evalueren of vaker indien nodig. Ook wordt er in samenwerking met het ministerie een monitoringssysteem opgezet om de kosten te managen en de effectiviteit te meten.
‘Pas over twee, drie jaar zullen we de eerste inburgeraars zien die het hele traject hebben doorlopen’, zegt Heijkoop. ‘Eigenlijk kun je dan pas wat over de effectiviteit zeggen. Ik heb er vertrouwen in dat het gaat werken, maar nogmaals dan moeten wel de randvoorwaarden beter worden ingevuld. Er zal gekeken moeten worden naar aanpalende wetgeving als de Participatiewet, de Wmo en de Jeugdwet om deze kwetsbare nieuwe Nederlanders daadwerkelijk een goede start te kunnen geven in de Nederlandse maatschappij.’