VNG Magazine nummer 4, 3 maart 2023

Tekst: Rutger van den Dikkenberg | Beeld: Jiri Büller

Als burgemeestersdochter zag ze het lokaal bestuur van dichtbij. Nu is Hanke Bruins Slot als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de verhoudingen tussen rijk en gemeenten. Er is werk aan de winkel, zegt ze.
 

Hanke Bruins Slot, minister BZK

Hanke Bruins Slot stapte een jaar geleden op een roerig moment in. De verhoudingen tussen rijk en gemeenten stonden onder druk. Gemeenten kampten met financiële tekorten en kwamen in de problemen doordat Haagse wetgeving niet altijd goed uitvoerbaar was op het lokale niveau. De interbestuurlijke verhoudingen zijn uit het lood geslagen, constateerde de VNG zelf. Terwijl er grote opgaven voor de deur staan. In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021 lobbyde de VNG voor een Wet decentraal bestuur, opgesteld door staatsrechtexpert Douwe Jan Elzinga. De onderdelen daarvan zouden de verhoudingen tussen het rijk enerzijds en gemeenten en provincies anderzijds weer in balans moeten brengen.

Met haar actieagenda Sterk Bestuur komt Bruins Slot gedeeltelijk tegemoet aan de wensen van de gemeenten. Burgemeester Liesbeth Spies van Alphen aan den Rijn, voorzitter van de VNG-commissie Bestuur en Veiligheid, was dan ook ‘voorzichtig optimistisch’ over de kabinetsplannen, zei ze in VNG Magazine in een eerste reactie

De rijksoverheid, zegt de minister nu, heeft zich de afgelopen twintig jaar vooral gefocust op ‘efficiëntie en doelmatigheid’. Dat moet anders: de overheid als geheel moet ‘dienstbaar, dichtbij en responsief’ worden. ‘Ik realiseer me heel goed dat goede samenwerking tussen de overheden daarbij het verschil kan maken. De actieagenda is daarom nadrukkelijk niet iets dat alleen van mij is. Ze krijgt kracht als we samen ermee aan de slag gaan. In het Huis van Thorbecke hebben we allemaal onze eigen zelfstandige verantwoordelijkheid. Maar om gemeenten in staat te stellen hun werk te kunnen doen, hebben we als overheden elkaar nodig.’

Die goede samenwerking heeft de laatste jaren wel onder druk gestaan, stellen gemeenten. Ziet u dat ook zo?
‘Ik vind het echt mijn opdracht om ervoor te zorgen dat we als medeoverheden niet tegenover elkaar komen te staan. Deze actieagenda vloeit nadrukkelijk voort uit deze opdracht. Binnen het rijk is het besef gegroeid dat we in goed overleg met gemeenten, waterschappen en provincies moeten komen tot uitvoerbaar beleid. Dat betekent dat bevoegdheden, middelen en financiën met elkaar in balans moeten zijn. We hebben de afgelopen jaren gezien dat dat evenwicht er niet is, in de jeugdzorg bijvoorbeeld, maar ook bij andere opgaven.’ 

De uitvoerbaarheid kreeg de afgelopen jaren onvoldoende aandacht

Hoe gaat deze actieagenda helpen om de verhoudingen te verbeteren?
‘De agenda heeft pas waarde als we erin slagen dit met elkaar goed uit te voeren. Daarom vond ik de reactie van Liesbeth Spies heel mooi. De actieagenda staat of valt met de manier waarop we gaan samenwerken. En we moeten met elkaar in gesprek blijven, ook als het lastig wordt. Dat is ook de essentie van het document.’

Een belangrijk onderdeel van de actieagenda is de uitvoerbaarheidstoets. De VNG is daar blij mee, maar met de kanttekening dat die dan serieus moet worden genomen. Een Haags wetgevingstraject kent immers vaak een eigen dynamiek. Hoe gaat u dat waarborgen?
‘De hele actieagenda is vastgesteld in de ministerraad en wordt dus ondersteund door alle ministeries. De uitvoerbaarheidstoets is een belangrijk kompas voor nieuw beleid of nieuwe wetgeving. We gaan van tevoren toetsen: is dit een kleine wijziging van wat we doen, of juist een heel grote? En wat is er dan nodig voor gemeenten om dit goed op te pakken? Dat is een traject dat we in gezamenlijkheid moeten doorlopen. Het is essentieel om dat aan het begin van een wetgevingstraject te doen. We hebben de afgelopen jaren gezien dat de uitvoerbaarheid op dat moment onvoldoende aandacht kreeg. Daarnaast gaan we, als er verstrekkende amendementen zijn ingediend die de uitvoering raken, opnieuw een toets doen. En als slot achter de deur willen we een jaar na de invoering een invoeringstoets doen, omdat we nu nog vaak signalen krijgen uit de praktijk dat bepaalde onderdelen van nieuw beleid niet goed werken.’

Dat vraagt, signaleert u in de actieagenda, ook ‘zelfbeheersing’ vanuit het rijk op het moment dat iets gedecentraliseerd is.
‘Ja, dat is heel belangrijk. Als je een taak decentraliseert moet er voldoende beleidsruimte zijn voor gemeenten of provincies om die taak uit te kunnen voeren. Ze hebben een autonome positie en open huishouding. Daarom is het ook belangrijk om vooraf duidelijk te hebben wanneer je een taak bij gemeenten neerlegt. Elzinga heeft daar goede analyses over gemaakt, en daarom gaan we werken aan een beleidskader dat dat moet afbakenen. Hoeveel ruimte moet er zijn om gemeenten de mogelijkheid te geven beleid uit te voeren, en wanneer kan het rijk een taak beter zelf doen, omdat het vooral uitvoeringsgericht is?’

Uiteindelijk moet je er met elkaar uit komen

De VNG wil ook een permanente vorm van geschillenbeslechting wanneer rijk en gemeenten er niet uitkomen. U wilt dat niet. Waarom niet?
‘We hebben daar met de gemeenten goede gesprekken over gevoerd. De VNG is hier duidelijk over geweest. Ik sluit echter aan bij adviezen van de Raad van State dat zo’n generieke geschillenbeslechting niet past in de interbestuurlijke verhoudingen en in het Huis van Thorbecke. Het is een verliesstrategie, want uiteindelijk moet je er wel met elkaar uit komen. Daarom vind ik het belangrijk om van tevoren goed na te denken over de uitvoerbaarheid. Dat moeten rijk en gemeenten goed organiseren. Ik kan me wel goed indenken dat we bij het maken van nieuwe wetgeving afspraken maken voor wanneer je er in dat individuele geval niet uitkomt. Maar ik vind het een stap te ver om altijd met zo’n instrument te werken.’

Een ander openstaand vraagstuk zijn de financiën vanaf 2026. De VNG spreekt van een financieel ravijn. Snapt u dat gemeenten hier zenuwachtig van worden?
‘Samen met de staatssecretaris van Financiën hebben we op Prinsjesdag voor 2026 één miljard euro extra beschikbaar gesteld voor gemeenten, om voor dat jaar al duidelijkheid te bieden. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opdracht om te werken aan de structurele meerjarenfinanciering. Het is echt noodzakelijk om dat goed te regelen, zodat gemeenten goed hun werk kunnen doen. Daar voeren we met de VNG ook gesprekken over. We hebben van de Tweede Kamer een duidelijke deadline meegekregen. Bij de meicirculaire willen we inzicht bieden in waar we staan.’

U bent ook bezig met plannen om gemeenteraden te versterken. Waarom is dat nodig?
‘Het is ontzettend belangrijk dat raadsleden goed hun werk kunnen doen. De lokale democratie is essentieel voor datgene wat er in de gemeenschap gebeurt. Ik vind het zorgelijk om te zien dat ook raadsleden steeds meer met intimidatie en agressie te maken krijgen. Ze zetten zich in voor de samenleving. Dan is er niets zo afschuwelijk dat het goede werk dat je wilt doen, ertoe leidt dat jij of je gezin onder druk komt te staan. Een aspect dat hiermee samenhangt, is het verlof- en vervangingsvraagstuk. Daarover heb ik het nieuwe Adviescollege Rechtspositie Politieke Ambtsdragers advies gevraagd. Hoe kunnen we die regeling bij de tijd brengen voor mensen die jonge kinderen hebben of ouders die mantelzorg nodig hebben? Een van de andere bouwblokken is de financiering van lokale politieke partijen. Ik vind het belangrijk dat zij meer ondersteuning krijgen, zodat ze minder afhankelijk worden van giften en er meer inzicht is in de financiering. Die subsidie begint met een basisbedrag van 250 euro. Daarnaast is er een bedrag per inwoner. Voor een raadslid in Oldambt betekent dit dat er zo’n 620 euro subsidie komt. Dat loopt op naarmate de gemeente groter wordt. Ruim een derde van de kiezers heeft op een lokale partij gestemd. Daarom moeten we ervoor zorgen dat zij ook hun werk goed kunnen doen.’

Wie is...

Hanke Bruins Slot is sinds januari 2022 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Van 2001 tot 2005 werkte ze al als beleidsmedewerker op dat ministerie. Daarna werkte ze bij de landmacht en was ze lid van de Tweede Kamer en gedeputeerde in Utrecht.