De Centrale Raad van Beroep (CRvB) bevestigt dat gemeenten pgb-gelden kunnen terugvorderen als cliënten opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie verstrekken. In deze zaak declareerde een zorgaanbieder dagbesteding die grotendeels niet was geleverd. De cliënten ontvingen contant geld uit het pgb en gaven hun DigiD-code af, zonder dit te melden. De rechtbank oordeelde dat zij bewust verkeerde informatie verstrekten. De CRvB ging niet mee in hun verweer dat verklaringen onder druk waren afgelegd. Dit benadrukt het belang van zorgvuldig toezicht en de mogelijkheid om zowel cliënten als zorgaanbieders aansprakelijk te stellen bij misbruik van pgb-gelden.
15 april 2020 - ECLI:NL:CRVB:2020:943
Wat is er gebeurd?
Twee cliënten ontvangen een persoonsgebonden budget (pgb) van het college voor ondersteuning bij maatschappelijke deelname en ondersteuning voor zelfstandig leven. Beide cliënten kopen zorg in bij dezelfde zorgaanbieder in de vorm van dagbesteding. Na onderzoek van de sociale recherche blijkt dat een (groot) deel van de zorg dat wel gedeclareerd is, niet is geleverd aan cliënten.
De zorgaanbieder beheerde het pgb en heeft een deel van het pgb aan de cliënten contant uitbetaald. Het college trekt de besluiten in en vordert bedragen terug. Het college motiveert dat ze dit besluit niet had genomen als ze wisten dat cliënten (bijna) geen gebruik zouden maken van de dagbesteding en zij geld in plaats van ondersteuning zouden ontvangen. De rechtbank oordeelt dat cliënten het pgb niet hebben besteed aan het doel waarvoor het bestemd is.
Daarnaast hebben cliënten ook willens en wetens onjuiste en onvolledige informatie verstrekt, omdat zij wisten dat zij geen ondersteuning ontvingen. Ook hebben zij hun DigID-code afgegeven aan de zorgaanbieder en afspraken over de verdeling van pgb-gelden gemaakt met de zorgaanbieder, zonder hierover mededeling te doen bij het college. Daarmee is volgens de rechtbank aangetoond dat opzettelijk onjuiste en onvolledige informatie is verstrekt.
Wat zegt de CRvB?
In beroep voeren cliënten aan dat het college niet van hun verklaringen uit mocht gaan, omdat deze onder onaanvaardbare druk zouden zijn afgelegd. Daarbij stelt één van de cliënten dat zij door haar psychische toestand een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Dit is volgens de Raad niet aannemelijk gemaakt. Dit komt doordat de verklaringen overeenkomen met andere verklaringen in het dossier en er geen reden is om aan de juistheid van de verklaringen te twijfelen, ondanks de psychische gesteldheid.
Daarnaast doen de cliënten een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Cliënten hebben dit niet aangetoond en is er volgens de Raad ook geen sprake van gelijke gevallen, omdat bij andere cliënten geen sprake was van opzet.
Wat betekent dit voor jou als toezichthouder?
De Wmo 2015 biedt in artikel 2.4.1 het college de mogelijkheid de geldswaarde van de ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget terug te vorderen als de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en juiste en volledige gegevens tot een ander besluit hadden geleid. Deze geldswaarde kun je terug- en invorderen bij zowel de cliënt als bij diegene die daar opzettelijk zijn medewerking heeft verleend (zie ook 2020 - Gemeente Zwolle).
In deze casus voert cliënt aan dat niet van hun verklaring mag worden uitgegaan vanwege de psychische toestand. In deze casus gaat de Raad daar niet in mee. Er zijn volgens de Raad geen aanknopingspunten om aan te nemen dat cliënten als gevolg van hun psychische toestand onjuiste verklaringen hebben afgelegd. Maar wat als deze aanknopingspunten er wel zijn?
Een terugvordering op grond van artikel 2.4.1 lid 1 Wmo kan alleen worden gedaan als de cliënt opzettelijk – willens en wetens- onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt en juiste informatie tot een ander besluit had geleid. Zo komt het voor dat een cliënt niet goed begrijpt dat hij hulp nodig heeft, zorg ontvangt en/of de gemeente deze zorg betaald. Ook komt het voor dat een cliënt zijn DigiD afgeeft zonder goed te begrijpen welke gevolgen dit heeft. Een zorgverlener met verkeerde intenties kan hier makkelijk misbruik van maken. Een gevolg hiervan is dat de cliënt niet willens en wetens onjuiste en/of onvolledige informatie verstrekt. Het college kan hierdoor niet tot een bestuursrechtelijke terugvordering komen, omdat niet wordt voldaan aan het opzetvereiste van de cliënt.
Sinds 2017 wordt het derdenbeding standaard in zorgovereenkomsten van de SVB opgenomen, die cliënten verplicht zijn te gebruiken (artikel 2b lid 2 Uitvoeringsregeling Wmo2015). Met een derdenbeding kan het college terugvorderen bij de zorgaanbieder als het pgb is ingetrokken door toerekenbaar handelen van de zorgaanbieder. Deze weg kent geen opzetvereiste aan de kant van de cliënt. Wel moet het college dan via de civiele rechter.