Het college van Bergen op Zoom heeft de pgb’s van twee inwoners ingetrokken omdat zij niet in staat waren het budget verantwoord te beheren. Er ontbraken zorgmappen, een goedgekeurde zorgovereenkomst en tijdige declaraties. De rechtbank en de Centrale Raad van Beroep bevestigen dat het college juist heeft gehandeld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een overzichtelijke administratie en pgb-vaardigheid. Voor toezichthouders is het essentieel om zorgvuldig onderzoek te doen en na te gaan of gemeenten duidelijke regels hebben gesteld over het beheer van pgb’s en de toetsing van pgb-vaardigheid.

1 juli 2020 - ECLI:NL:CRVB:2020:1355

Wat is er gebeurd?

Het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom verstrekt persoonsgebonden budgetten (pgb’s) voor verschillende vormen van begeleiding en huishoudelijke ondersteuning aan 2 inwoners. Deze 2 inwoners (hierna: budgethouders) kopen hun zorg in bij Zorgbureau [BV]. Het college heeft, tijdens de looptijd van indicatie, besloten de pgb’s in te trekken. Volgens het college waren de budgethouders onvoldoende in staat het pgb op verantwoorde wijze uit te voeren. 

Het college voert hiervoor aan dat budgethouders geen zorgmappen konden overleggen met daarin de te halen doelen en behaalde resultaten. Daarnaast heeft één van de budgethouders geen goedgekeurde zorgovereenkomst. Ook heeft het zorgbureau niet tijdig declaraties ingediend. 

In beroep bevestigt de rechtbank dat op grond van de dossierstukken niet kan worden vastgesteld of de ondersteuning feitelijk is geleverd en wat de kwaliteit hiervan was. Hierdoor mag het college concluderen dat budgethouders niet in staat konden worden geacht om hun pgb’s op juiste wijze te beheren. Het college heeft op goede gronden het pgb ingetrokken. 

Wat zegt de CRvB?

In hoger beroep voeren budgethouders aan dat op basis van de aangeleverde stukken wel kon worden vastgesteld dat de ondersteuning was verleend. Daarnaast heeft het college hen onterecht verweten dat declaraties te laat waren ingediend. Dit is de verantwoordelijkheid van Zorgbureau [BV]. 

De Raad oordeelt dat het betoog niet slaagt. Ter zitting kunnen er geen stukken overlegt worden waaruit blijkt welke ondersteuning feitelijk is verleend, wat is gedaan om de resultaten te behalen en welke resultaten zijn behaald. Het college kan om deze reden de pgb’s intrekken op grond van artikel 2.3.10, lid 1 aanhef en onder d van de Wmo 2015. 

Wat betekent dit voor u als toezichthouder?

Tijdens het uitvoeren van Wmo toezicht kan uit feiten of omstandigheden het vermoeden ontstaan dat een budgethouder of diens vertegenwoordiger het pgb onjuist of in onvoldoende mate beheert. Maar wanneer is hier sprake van? De Wmo 2015 gaat hier niet op in. Volgens de memorie van toelichting vallen het sluiten van overeenkomsten en het aansturen van hulpverleners in ieder geval onder het takenpakket van de budgethouder, zoals bedoeld in artikel 2.3.6 lid 2 onder a van de Wmo. Op de website van Rijksoverheid wordt genoemd dat een cliënt in ieder geval pgb-vaardig moet zijn. Dit houdt in dat de cliënt onder andere goed overzicht van eigen situatie moet hebben, moet weten welke regels er bij een pgb horen en een overzichtelijke administratie moet bijhouden (Infographic met toelichting - Checken 10 punten pgb-vaardigheid).

Deze uitspraak geeft invulling dat in ieder geval sprake is van onvoldoende beheer wanneer een budgethouder niet kan aantonen dat de ondersteuning geleverd is, wat de kwaliteit hiervan was en welke resultaten werden behaald. In dit geval was er geen administratie en waren er geen zorgplannen waarmee gedeclareerde zorg wel verantwoord kon worden. Het college mag door het ontbreken van deze administratie concluderen dat de budgethouder niet voldeed aan de aan het pgb verbonden voorwaarden (Artikel 2.3.10 lid 1 onder de Wmo 2015). Het college mag op basis hiervan het pgb intrekken. Dit heeft ook tot gevolg dat het college op grond van artikel 2.3.6 lid 5 en onder b Wmo 2015 deze budgethouder een pgb in de toekomst mag weigeren. 

Belangrijk hieraan toe te voegen is dat het college zelf invulling geeft aan de beoordeling die leidt tot een toetsing van:

  • Of cliënt zelf, of met behulp van een vertegenwoordiger, in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren (artikel 2.3.6 lid 2 en onder a Wmo).
  • Of de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt - artikel 2.3.6 lid 2 en onder c Wmo.

Deze invulling kan in de beleidsregels worden opgenomen. Ook zijn er gemeenten die ervoor kiezen dit in de verordening op te nemen. Deze regels kunnen gekoppeld worden aan artikel 2.1.3 lid 4 Wmo die gemeenten de opdracht geeft regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik ervan.

Voor de toezichthouder is het in ieder geval van belang dat goed onderzoek wordt verricht naar feiten en omstandigheden van het beheer van het pgb. De conclusie dat het beheer onvoldoende is, is mede afhankelijk van de eisen die de gemeente heeft gesteld aan het beheer van het pgb.