Samenvatting

De ontwikkelingen die digitalisering met zich meebrengt hebben invloed op het fundament van onze samenleving, de democratische rechtsstaat. Door naar de invloed van digitalisering op de democratische rechtsstaat te kijken, kunnen we verder kijken dan de impact van de digitale transitie op individuele (grond)rechten naar juist ook de structuren en verhoudingen in onze samenleving.

Twee ontwikkelingen vallen daarbij op. Ten eerste moeten we ons afvragen of er scheefgroei is ontstaan in het samenspel tussen onze overheidsmachten, in de trias politica. Mede door digitalisering is de uitvoerende macht versterkt vergeleken met de wetgevende en de rechtsprekende macht, waardoor er een disbalans is ontstaan. Dit speelt ook op lokaal niveau. Aanknopingspunten om een nieuwe balans aan te brengen vinden we onder andere in het versterken van de positie van de gemeenteraad en het stellen van eisen aan technologie via bijvoorbeeld de inkoopvoorwaarden.

Ten tweede moeten we ons afvragen of er ook een disbalans is ontstaan tussen inwoner en overheid. Enerzijds ligt dat in het feit dat de politieke keuzes die worden gemaakt met de inzet van digitale technologieën niet altijd democratisch gelegitimeerd zijn, en anderzijds speelt het verval van de ‘maatschappelijke democratie’ daarin een belangrijke rol. Om hier het tij te keren, zijn er aanknopingspunten te vinden in het benutten van maatschappelijke denkkracht en het versterken van de meervoudige democratie.

Inleiding

‘Kan er iets aan de hand zijn in de samenleving dat niet oplosbaar is met een beetje schaven aan de koopkrachtplaatjes en zorgtoeslagen? Kloppen onze systemen nog wel? Voelen mensen aan dat onze systemen niet vanzelfsprekend eerdere successen herhalen, bijvoorbeeld vooruitgang, gelijke kansen en werkzekerheid voor velen? Die vraag brengt ons bij het sociale contract waarop onze samenleving zich baseert.’ – Kim Putters, directeur Sociaal en Cultureel Planbureau

Digitalisering beïnvloedt welk nieuws we online lezen, hoe verkeer door de stad wordt geleid, hoe we contact met elkaar hebben, op wie we verliefd worden, welke muziek we luisteren, welk restaurant we bezoeken en welke producten we kopen. Steeds vaker gebruiken bedrijven en ook overheden geautomatiseerde besluitvorming voor beslissingen met significante implicaties voor mens en maatschappij. Bijvoorbeeld in de ordehandhaving, bij het opleggen van straffen en in de dienstverlening.

Toonaangevende instituten constateren dat deze digitale ontwikkelingen de verhoudingen in onze samenleving fundamenteel veranderen – en in toenemende mate in disbalans brengen. Zo spreekt Kim Putters van de noodzaak voor een ‘vernieuwd sociaal contract’ en constateert Alex Brenninkmeijer ‘systeemfalen’ en ‘uitholling van de rechtsstaat’ in Nederland. Corien Prins (voorzitter van de WRR) en Reijer Passchier geven digitalisering een nadrukkelijke rol in de totstandkoming van deze ‘disbalans’. Ook de Raad voor het Openbaar Bestuur roept op tot sterkere verantwoording en transparantie wanneer overheden sturen met data. Kortom, er is een roep om een nieuwe balans in de democratische rechtstaat van onze samenleving aan te brengen.

Analyse

Digitalisering en de democratische rechtstaat

De grondgedachte van de democratische rechtstaat gaat over de legitimiteit van het gezag van de staat in verhouding tot de burger. Democratisch gelegitimeerd geeft het individu bewust en vrijwillig sommige vrijheden op aan een autoriteit (de staat), die ook de belangen van het collectief vertegenwoordigt. Hier staat tegenover dat de overgebleven (ook individuele) rechten en de sociale orde worden gewaarborgd door die autoriteit. Allen zijn gehouden aan het Nederlands recht: burgers, organisaties en overheid. Kortom, wat wij verstaan onder de democratische rechtsstaat gaat om (machts-)verhoudingen en het borgen van publieke waarden.


Ter herinnering: digitale grondrechten en de verhouding overheid-markt

In deze trendanalyse ligt de focus op twee van de drie belangrijke verhoudingen in onze samenleving: de verhouding overheid-overheid en de verhouding inwoner-overheid. Daarnaast is er nog de verhouding overheid-markt.

In de vorige editie van het Trendrapport Informatiesamenleving (2020) werd al ingegaan op deze derde verhouding. Daarin ging het over regulering, transparantie en verantwoording in de digitale infrastructuur. Er werd geconstateerd dat de governance van de digitale infrastructuur grotendeels bij commerciële partijen ligt. Maatschappelijke denkers, wetenschappers en mensenrechtenorganisaties bekritiseren deze commerciële governance in toenemende mate, omdat zij zich zorgen maken dat de macht van deze grote technologiebedrijven te groot wordt.

In Europa wordt dit onder andere aangepakt via de Digital Services Act en de Digital Markets Act.


Het samenspel tussen overheidsmachten onder druk

Binnen de bredere context van de democratische rechtsstaat is het samenspel tussen overheidsmachten één van de plekken waar digitalisering bijdraagt aan een ontstane disbalans. Fundamenteel voor onze democratische rechtsstaat is bijvoorbeeld de scheiding der machten, zoals vormgegeven in de trias politica: er is de uitvoerende macht, de wetgevende macht een de rechtsprekende macht.

Deze trias politica staat centraal in een recente analyse van Reijer Passchier, universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden. Hij stelt:

‘Gerichte grondrechtenbescherming [is] op zichzelf niet genoeg om de overheid in toom te houden. Daarvoor moet ook – of misschien zelfs vooral – worden gekeken naar structuren. Dat wil zeggen, de institutionele verhoudingen binnen de overheid. Dáár komen eventuele willekeurige en onderdrukkende gedragingen immers grotendeels uit voort. Denk aan te hoge machtsconcentraties. Of het ontbreken van voldoende controle- en handhavingsmechanismen. Als daar niets aan wordt gedaan, dan heeft het maken van afzonderlijke regels ter borging van specifieke grondrechten weinig zin.’

In zijn analyse constateert Passchier verder dat digitalisering -binnen de Nederlandse overheid- de al bestaande dominantie van de bestuurlijke (uitvoerende) macht binnen de trias politica verder heeft versterkt. In de loop van de twintigste eeuw is immers het takenpakket van het overheidsbestuur aanzienlijk gegroeid, hetgeen samenhangt met het ontstaan en de groei van de verzorgingsstaat. Het parlement is in deze tijd wat betreft capaciteit en formele bevoegdheden echter niet veranderd, wat het lastiger heeft gemaakt om het bestuur te controleren. Passchier onderscheidt drie factoren waardoor digitalisering de trias politica potentieel verder in disbalans brengt:

1. Vooral de uitvoerende macht profiteert [van digitalisering];

Het zijn met name ambten met bestuurlijke functies die succesvol digitale technologie opnemen in hun systemen. Van geautomatiseerde besluiten over beschikkingen door uitvoeringsorganisaties, tot slimme data-analyses om beter zicht te krijgen op verschillende maatschappelijke vraagstukken (bijvoorbeeld ondermijnende criminaliteit), tot fraudebestrijding in het sociaal domein – de rechtspraak en het parlement blijven ver achter bij deze veelvoud van projecten.

2. Digitalisering maakt ondoorzichtig;

Veel digitale systemen hebben een ‘black-box-karakter’. Dat wil zeggen, het is lastig voor de rechtsprekende en wetgevende macht om erachter te komen hoe deze technologieën precies werken, welke aannames ze maken en op basis waarvan besluiten tot stand komen. In sommige gevallen is dat omdat deze werkingen niet openbaar gemaakt kunnen worden, in andere gevallen omdat de deskundigheid ontbreekt bij rechters en het parlement, en in enkele gevallen is de techniek zo complex dat zelfs experts dit niet goed kunnen doorgronden.

3. Digitalisering maakt de overheidsorganisatie complex

Met name het feit dat bestuursorganen steeds makkelijker informatie uitwisselen – met elkaar en met derden, denk bijvoorbeeld aan de basisregistraties – maakt dat de overheidsorganisatie complexer is geworden. De overheid is niet langer een overzichtelijk top-down systeem, maar een complex netwerk van netwerken, waarin verantwoordelijkheid en verantwoording minder duidelijk geregeld zijn.

Het lokale perspectief

Deze analyse van Passchier kunnen we ook herkennen op lokaal niveau: ook daar loopt de wetgevende macht – in dit geval de gemeenteraad – in zekere zin achter de feiten aan. In een recent rapport stellen auteurs van het Rathenau Instituut dat veel gemeenteraden nog geen ‘raad weten met digitalisering’ (de eerste factor van Passchier).

‘Hoewel er alle aanleiding toe is voor een gemeenteraad om zich uit te spreken over digitalisering, komt uit onze gesprekken met raadsleden en griffiers en een analyse van raadsverslagen, het beeld naar voren dat dit momenteel nauwelijks het geval is. De inzet van digitale technologie en de sociale en maatschappelijke effecten die dit teweegbrengt, zijn nog maar zelden onderwerp van debat in de gemeenteraad. Daarmee ontsnapt het aan democratische afweging. Zelfs in gemeente waar men volop gebruikmaakt van data en algoritmen, in de gemeentelijke dienstverlening of in de publieke ruimte, lijkt de gemeenteraad nog maar nauwelijks kaders te stellen. Meerdere respondenten gaven aan dat de raad momenteel vooral een reactieve rol heeft.’

De gemeente Dordrecht neemt dit vraagstuk serieus. Zij gaven opdracht om onderzoek te doen naar hun digitale dienstverlening. Uit het onderzoek van Necker van Naem bleek dat de gemeenteraad in Dordrecht weinig regie voert op het gebied van digitale dienstverlening, mede doordat de uitvoering is belegd bij Dienstverlening Drechtsteden. Formeel ligt de regie en het opdrachtgeverschap bij de raad, maar deze geeft daar in de praktijk weinig invulling aan. ‘Veel kaders voor de digitale dienstverlening liggen vast in uitvoeringsplannen of visiestukken die niet door de raad zijn vastgesteld.’ Ook in de gemeente hindert de dynamiek van een vernetwerkte overheid de controle van de wetgevende macht op de uitvoerende macht (de derde factor).

Uit onderzoek van de VNG blijkt bovendien dat de informatiepositie van raadsleden lang niet altijd even sterk is. Het voortbrengingsproces van de formele stukkenstroom is niet zelden te omvangrijk om grondig te volgen, terwijl het belang van de informele informatiestroom voor raadsleden in hun verbindende en vertegenwoordigende rol van steeds grotere impact is op de uitvoering van de taken. Hier versterkt digitalisering op asymmetrische wijze een langer lopende tendens van het uit de pas geraken van deze gekozen volksvertegenwoordigers. 

De rechtsstaat en het legaliteitsbeginsel

Ook andere maatschappelijke denkers delen de analyse van Passchier. Zo heeft Maxim Februari voor de Raad voor het Openbaar Bestuur een kritische lezing gehouden over de rol van algoritmen in het bestuurlijk besluitvormingsproces. Ook zijn conclusie is dat de rechtsstaat op het spel staat. Zijn belangrijkste argument is daarbij dat het legaliteitsbeginsel onder druk komt te staan wanneer besluitvorming steeds vaker geautomatiseerd plaatsvindt.

Februari stelt bovendien in een column dat ‘de macht allang niet meer bij het parlement ligt’. Ook hij ziet de trias politica afbrokkelen, zodanig dat hij – met de woorden van Alex Brenninkmeijer – van een ‘unitas politica’ wil spreken. En ook Herman Tjeenk Willink, voormalig vicepresident van de Raad van State, stelt in zijn oproep Groter denken, kleiner doen de ‘verwaarlozing’ van de democratische rechtsorde centraal. De overheid is volgens hem gereduceerd tot ‘de BV Nederland’, een bedrijf met producten en klanten, kosten en opbrengsten. Tjeenk Willink bestempelt deze BV Nederland als ‘het failliet van de democratische rechtsorde’. Zodoende bevestigt hij de analyse van Passchier, namelijk dat digitalisering een beweging die al gaande was heeft versterkt.

Aanknopingspunten

Passchier en Februari bieden ook zicht op enkele oplossingen om de balans in de trias politica weer terug te brengen. Het is belangrijk voor de wetgevende en rechtsprekende machten om zelf ook deskundigheid op het gebied van digitalisering te organiseren. Allereerst kunnen zij zelf technologie inzetten. In potentie kan AI bijvoorbeeld helpen bij de controlerende rol van het parlement door betekenisvolle inzichten uit de enorme hoeveelheid informatie van en/of over het bestuur te halen.

Daarnaast kan het parlement de eigen ondersteuning uitbreiden als het gaat om vraagstukken die met digitalisering te maken hebben. In het buitenland bestaan bijvoorbeeld verschillende varianten van een parlementair bureau dat ‘technology assessments’ uitvoert. Ten slotte kunnen de wetgevende en rechtssprekende macht eisen stellen aan technologie, niet alleen achteraf maar ook aan de voorkant. De ondoorzichtigheid van technologie kan aangepakt worden via regelgeving en contracten met leveranciers.

Deze aanknopingspunten zijn in zekere zin over te nemen voor het lokale niveau. In het rapport Griffiers en digitalisering pleit het Rathenau Instituut bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van een digitale (innovatie)agenda binnen de gemeente, om zo meer deskundigheid te organiseren voor wat je de ‘lokale wetgevende macht’ zou kunnen noemen, de gemeenteraad. Enkele gemeenten ondernemen hier al stappen. Zo ontwikkelde de rekenkamercommissie van de gemeente ’s-Hertogenbosch de DataWijzer, een tool die kan bijdragen aan een evenwichtige beoordeling van raadsvoorstellen waarin data een belangrijke rol speelt.  Wat betreft het stellen van eisen aan technologie door het afsluiten van contracten met leveranciers loopt de gemeente Amsterdam zelfs voorop: daar is niet alleen de broncode openbaar, maar zijn ook vragen beantwoord als ‘welke data zijn bij de ontwikkeling van de betreffende systemen gebruikt? Welke keuzes zijn gemaakt? Op welke aannames is het systeem gebaseerd?’ Er liggen, kortom, aanknopingspunten in het versterken van de checks and balances binnen en tussen overheidsorganisaties.

De positie van inwoners onder druk

Niet alleen in het samenspel tussen overheidsmachten en de trias politica is een disbalans opgetreden. Ook de relatie tussen de overheid en inwoners is aan forse verandering onderhevig geweest. Wederom bestaat er een nadrukkelijke invloed van digitalisering op deze veranderende relatie.

Politieke dimensies in technologie

Op een heel fundamenteel niveau zitten er politieke dimensies aan de digitale transformatie. Een belangrijke (internationale) denker op dit gebied is professor Peter-Paul Verbeek, hoogleraar aan de Universiteit Twente en voorzitter van de UNESCO werkgroep COMEST (World Commission on the Ethics of Science and Technology).

Professor Verbeek stelt, in navolging van vele techno-filosofen, dat technologie nooit neutraal is. In zowel het ontwerp van een technologie, als het gebruik ervan, zitten namelijk bepaalde keuzes en aannames verwerkt. Deze keuzes en aannames worden gemaakt op basis van bepaalde waarden – waarden die de technologie vervolgens steeds opnieuw uitdraagt. Juist het toekennen van die waarden is een heel politiek proces.

In zijn analyse onderscheidt professor Verbeek drie politieke dimensies in mens-technologierelaties. De eerste draait om de machtsverhoudingen tussen overheid en individu en de ‘bemiddelende’ (mediation) rol van technologie daarin. Technologie heeft invloed op de acties en handelingen van mensen, maar ook op de perceptie en interpretatie van mensen.

De tweede dimensie gaat om de vraag hoe politieke interactie vorm krijgt op technologisch ‘bemiddelende’ manieren. Een goed voorbeeld is het gebruik van sociale media in de politiek. Het politieke debat verplaatst zich meer en meer naar de digitale wereld. Hierdoor beïnvloedt technologie hoe mensen elkaar ontmoeten en de mate waarin men pluriform kan zijn.

De derde dimensie betreft de rol van technologie in de wijze waarop politieke kwesties worden gevormd (issue formation). Data en algoritmen over bijvoorbeeld de openbare ruimte bepalen de ‘issues’ die op de politieke agenda komen. Het debat over nepnieuws en de Twitter-ban van Trump laten zien hoe vitaal de massamedia zijn geworden en ook hoe schadelijk het kan zijn als deze technologische ‘bemiddeling’ mislukt.

Kortom, in de manier waarop technologie ontworpen wordt, zitten keuzes en aannames verwerkt die een politieke uitwerking hebben op potentieel drie manieren. Deze constatering roept, aldus professor Verbeek, vragen op over de wijze waarop onze liberale democratie werkt. Moeten er normatieve kaders worden ontworpen over het omgaan met de verantwoordelijkheid voor technologische macht? Kun je dat aan de ontwerpers van de technologie overlaten, of is er democratische controle nodig? De conclusie van Verbeek luidt: [1]

We need to look for a democratic perspective 'from within': acknowledging the inevitability of technological power, and dealing with it in a responsible way, by holding on to democracy but mitigating its liberal character. This means: accepting the idea that individual freedom is inevitably mediated and conditioned by technology, and also accepting the responsibility to deal with these mediations in a democratic way.

Wat in het kader van de politieke dimensies van technologie belangrijk is om te beseffen, is dat dit soort vraagstukken in de toekomst nog veel nadrukkelijker zullen spelen. Technologieën worden steeds geavanceerder, robotica en AI steeds intelligenter, en daarmee de reikwijdte van hun invloed steeds groter. Immers, als statische objecten als bruggen al kunnen discrimineren, hoe vergaand is de potentiële invloed van robots met bijna-menselijke intelligentie dan wel niet?


Lage brug in Bronxville

Racistische bruggen

Illustratief voor het feit dat artefacten (voorwerpen die gemaakt of bewerkt zijn door mensen) ‘politiek’ kunnen zijn, zijn de bruggen die stadsplanoloog Robert Moses liet bouwen tussen New York stad en de stranden van Long Island. Moses ontwierp bruggen die zo laag hingen dat auto’s er wel onderdoor konden, maar bussen niet. Zo waren mensen die een auto konden veroorloven makkelijker in staat om naar het strand af te reizen dan mensen die daar geen geld voor hadden. Uiteraard bestond deze laatste groep uit disproportioneel veel zwarte en latino Amerikanen.


De plek van de inwoner en de maatschappelijke democratie

De analyse van professor Verbeek constateert dat er met de inzet van technologie (door de overheid) allerlei politieke keuzes worden gemaakt. Digitalisering maakt zo de werking van een toch al complexe samenleving alleen maar complexer. Wat is nog de plek van inwoners in die complexiteit? Aan de ene kant heeft de overheid bijvoorbeeld meer macht over inwoners gekregen, alleen al via de grote hoeveelheden gegevens die de overheid over hen heeft. Aan de andere kant hebben inwoners een nieuwe manier van (politiek) interacteren omarmd, in de vorm van sociale media. Deze nieuwe vorm van interactie heeft ontegenzeggelijk de werking van onze democratie beïnvloed. Dit wordt bevestigd in toonaangevende rapporten, zoals dat van de Staatscommissie Parlementair Stelsel[2]en de Raad voor het Openbaar Bestuur. Herman Tjeenk Willink stelt in deze interactie en deze ontwikkelingen wat hij noemt de ‘maatschappelijke democratie’ centraal. Hij schrijft:

Als de vertegenwoordigende democratie hapert, komt het op de maatschappelijke democratie, de burgersamenleving, aan. Daarom is ruimte voor en steun aan burgerinitiatieven zo belangrijk.

Tjeenk Willink maakt daarbij onderscheid tussen twee pijlers van de burgersamenleving. De eerste is de liberale burgerschapstraditie, waarin de klassieke en sociale burgerrechten centraal staan. Deze rechten beschermen de inwoner tegen de macht van de overheid en leggen bovendien verplichtingen op aan de overheid om de rechten en vrijheden van inwoners te waarborgen. Het behelst een passievere opvatting van burgerschap, waarin de nadruk ligt op de juridische status van burgerschap (bescherming van grondrechten), gericht op het individu. De tweede pijler is de republikeinse burgerschapstraditie, waarin de nadruk ligt ‘op de rol van de burger als 'citoyen' in de samenleving.’ Hierbij gaat het niet in eerste instantie om de relatie tussen inwoners en de overheid, maar om de actieve deelname van inwoners aan de samenleving vanuit ‘een gevoelde publieke verantwoordelijkheid’. De republikeinse burgerschapstraditie wordt dan ook geassocieerd met een actieve houding van inwoners, die ‘gezamenlijk hun samenleving vormgeven door zelfbestuur binnen een democratie’. Zo is deze burgerschapstraditie meer gericht op het collectief. [3]

Om de balans in onze democratische rechtsorde te herstellen moet volgens Tjeenk Willink het republikeinse burgerschap, de actieve deelname aan de samenleving, een centralere positie krijgen. Hij observeert dat deze traditie na de verzuiling is afgezwakt en de overheid sterk afhankelijk is geworden van de private sector (met name bij ICT-projecten). Om het republikeinse burgerschap weer te versterken, moet nieuw beleid waar mogelijk aansluiten bij ontwikkelingen van onderop, zo pleit de voormalig vicepresident van de Raad van State. [4]

Uiteraard ontslaat het versterken van de maatschappelijke democratie ons niet van de plicht om ook de vertegenwoordigende democratie te versterken. Ook in de verhouding inwoner-overheid zijn hier ontwikkelingen. Zoals gezegd, veranderen alleen sociale media al de dynamiek van het publieke debat en de (verwachting over de) relatie tussen inwoner en overheid. Het is een uitdaging voor de vertegenwoordigende democratie om hierin niet alleen naar de meest luide stemmen te luisteren, maar te werken met de nieuwe realiteit.

Technologie, politiek en de rol van communities

In het voorgaande hebben we gezien, via Peter-Paul Verbeek, dat de inzet van nieuwe digitale technologieën allerlei politieke effecten heeft, langs drie dimensies. Deze politieke keuzes worden wel gemaakt, maar blijven in feite verhuld, doordat ze niet aan democratisch controle onderhevig zijn. Bovendien laat Herman Tjeenk Willink zien dat de republikeinse burgerschapstraditie een heel wezenlijke is in een goed functionerende democratie, maar jarenlang aan verval onderhevig is geweest. Maatschappelijke groepen, communities die publiek geëngageerd zijn, zijn van groot belang in de democratische rechtsstaat.

Kijken we dus naar een vernieuwde de democratische rechtsstaat, dan is het noodzakelijk dat we (1) de digitaliseringsopgaven democratisch gelegitimeerd gaan maken en (2) maatschappelijke groepen weer meer ruimte geven en faciliteren. De rol van de overheid verandert hierdoor: niet langer worden er top-down kaders ontwikkeld, maar er wordt juist ruimte gegeven aan bottom-up initiatieven en deze worden in co-creatie ontwikkeld. Deze beweging kan geïllustreerd worden aan de hand van het bestuurskundige kwadrantenmodel van Martijn van der Steen. [5] De rol van de overheid verschuift hierin meer richting de ‘responsieve overheid’ (zie kader).


 Het kwadrantenmodel van de NSOB

Er zijn vier archetypen overheid: rechtmatig, presterend, netwerkend en responsief.

NSOB

Per ‘archetype’ overheid zijn er enkele kenmerken:

Kwadranten NSOB

Aanknopingspunten

Een concreet voorbeeld van het benutten van de kracht van de maatschappelijke democratie hebben we gezien bij de ontwikkeling van de COVID-19-app CoronaMelder. Na een teleurstellende marktconsultatie gooide het ministerie van VWS het roer drastisch om: critici van maatschappelijke organisaties werden actief betrokken bij de ontwikkeling van de app, wat bovendien ‘open source’ werd gedaan, zodat iedereen kon bijdragen. Het werd echt het werk van een community. Ook werden zeer diverse gebruikersgroepen betrokken vanaf de voorkant van de ontwikkeling, zodat relatief snel de diversiteit aan behoeften en aandachtspunten in kaart gebracht werden. Dit alles heeft geresulteerd in zodanig veel vertrouwen dat de app door 4,5 miljoen mensen is gedownload .[6]

Het nauwer betrekken van maatschappelijke denkkracht kan ook plaatsvinden in de meervoudige democratie. Gemeenten werken samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan het versterken van inwonerparticipatie en de maatschappelijke of participatieve democratie, bijvoorbeeld in het programma Democratie in Actie. Mede in voorbereiding op de Wet versterking participatie op decentraal niveau ontwikkelde de VNG een Voorbeeld Verordening participatie [en uitdaagrecht]. Deze kan gemeenten helpen inspireren tot andere participatiemogelijkheden dan inspraak en deze participatie van een wettelijke basis te voorzien.

Voetnoten

[1] Peter-Paul Verbeek (2020), Politicizing Postphenomonology, in: G. Miller, A. Shew (eds), Reimagining Philosophy and Technology, Reinventing Ihde, Philosophy of Engineering and Technology, vol 33, Spring, Cham pp 141-155 .

[2] Lage drempels, hoge dijken: democratie en rechtsstaat in balans (pdf, staatscommissie parlementair stelsel, 2018)

[3] Om verwarring te voorkomen: het gaat hier dus niet om het verschil tussen liberalen en republikeinen, zoals we dat uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten kennen. Zie voor meer informatie over de concepties van burgerschap: Burgerschap en inburgering: een conceptuele analyse (pdf, Roland Pierik, Recht der Werkelijkheid, vol. 33, no. 1, pp. 20-40, 2012)

[4] Herman Tjeenk Willink, Groter denken, kleiner doen, p. 51-67 (2019)

[5] Martijn van der Steen is hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en adjunct-directeur van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB)

[6]  Factsheet CoronaMelder, cijfers tot en met zondag 7 februari 2021 (geraadpleegd op 10 februari)