Het is niet noodzakelijk om bij inwerkingtreding van de Omgevingswet direct het bestaande beleid om te zetten naar programma’s. Onder de Omgevingswet blijft het ook mogelijk het uitvoeringsgerichtere beleid voor de fysieke leefomgeving in andere beleidsdocumenten op te nemen.
Ook blijft het met de Omgevingswet mogelijk om beleidsregels over de uitoefening van bevoegdheden vast te stellen (titel 4.3 Algemene wet bestuursrecht).
Voor de omgevingsvisie bestaat een overgangstermijn. Het ligt voor de hand om in aanloop naar het opstellen van de omgevingsvisie ook na te denken over de plek van het instrument programma in de beleidscyclus van de gemeente.
Nieuw beleid dat wettelijk is vereist moet wel direct conform de Omgevingswet worden opgesteld en voldoen aan de eisen die aan het instrument programma worden gesteld. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de motivering van participatie. Bij de verbinding tussen de kerninstrumenten is het van belang dat de omgevingsvisie wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Dit geldt ook voor de toepassing van de programmatische aanpak. Het vaststellen van een programma is echter in de meeste gevallen een collegebevoegdheid, tenzij de raad moet worden betrokken vanwege het budgetrecht van de raadDit vraagt dus om afstemming vooraf tussen raad en college. Wanneer het vigerende beleid actueel is kan overwogen worden vooralsnog alleen verplichte programma’s op te stellen. In dat geval is wel goed om te inventariseren welk beleid de gemeente heeft en wat de relatie is met de omgevingsvisie en de doelen voor het omgevingsplan.