Meer dan een jaar nadat de Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) in een resolutie werd vastgesteld, blikt wethouder en VNG-commissielid voor Zorg Jeugd en Onderwijs Eelco Eerenberg terug op de voornamelijk positieve veranderingen. De samenwerking tussen gemeenten onderling op het gebied van organisatie en inkoop van jeugdhulp is flink verbeterd. Ook de relatie met de zorgaanbieders is erop vooruitgegaan doordat ze vaker met elkaar aan tafel zitten. Een mooie basis om mee te nemen naar de Hervormingsagenda. De transformatie zal voornamelijk op de inhoud zijn: ‘Veranderen zonder te verschralen zou mijn ambitie zijn.’
Eelco Eerenberg is wethouder voor o.a. Volksgezondheid en Jeugdhulp bij de gemeente Utrecht en landelijk bestuurlijk eindverantwoordelijke rondom jeugdhulpverlening bij de VNG. Vanuit beide functies zet hij zich in voor de transformatie naar kwalitatief goede en toekomstbestendige jeugdhulp. Nadat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zorgen had geuit over een overvloed aan bureaucratie en de onzekerheid over het kunnen blijven aanbieden van specialistische hulpverlening, was het voor de gemeenten tijd ‘om in de spiegel te durven kijken’.
De NvO was wat hem betreft een stevige stap in de goede richting: ‘Op een aantal punten knelde het echt in de jeugdzorg. Natuurlijk had dat met geld en wachtlijsten te maken, maar het had ook met ons als gemeenten te maken. Wij moeten gewoon een goede opdrachtgever zijn. We hebben de handschoen opgepakt en zelf een aantal verbeterpunten geformuleerd – verbetering van de samenwerking tussen de gemeenten onderling en het partnerschap met aanbieder, versterken van het opdrachtgeverschap en het verminderen van administratieve lasten. Vanuit deze verbeterpunten is de NvO ontstaan. De invulling kan per regio verschillen, maar er is een ondergrens waar alle regio’s aan ‘moeten’ voldoen.’
Waardevol proces
‘De invulling van de NvO kan je niet ergens van internet plukken.’ Tot een goede regiovisie komen vereist vele gesprekken met alle deelnemende gemeenten, aanbieders, professionals en cliënten. Een lang en soms moeizaam proces, maar volgens Eerenberg erg waardevol. ‘Bijna alle regio’s hebben inmiddels een regiovisie opgesteld met als winst dat we steeds betere opdrachtgevers worden en dat de administratieve lasten teruggedrongen kunnen worden. Maar het proces zelf is ook een belangrijke winst. Met elkaar in gesprek zijn en even goed de hersens kraken over hoe we nu écht goede jeugdhulp kunnen bieden, is ook erg waardevol.’
Hoewel de NvO-onderwerpen vastliggen, pakt de werkwijze in iedere regio anders uit. Als voorbeeld noemt Eerenberg het terugdringen van de eerdergenoemde administratieve lasten. In zijn eigen jeugdregio Utrecht kozen ze ervoor om één bedrag aan de jeugdzorgaanbieders aan te bieden. ‘Een ruim bedrag. Daarbinnen moet je de opdracht aanbieden. Zo hoeft een aanbieder geen afwijkingen in extra kosten te administreren. In andere regio’s kopen gemeenten wél veel verschillende producten in, maar hebben ze weer gesnoeid in het aantal producten of de verantwoordingseisen beperkt.’
De ene oplossing is niet per se beter dan de andere. Beide zijn erop gericht dat er duidelijke afspraken over tijdschrijven worden gemaakt en dat de zorg op basis van vertrouwen bekostigd wordt. ‘Het feit dat we hier nu over praten, zorgt ervoor dat het beter wordt.’
Bovenregionale afspraken
Eerenberg zegt dat de gemeenten er mettertijd achter kwamen dat sommige specialistische vormen van hulpverlening om bovenregionale afstemming vroegen. ‘Als het gaat om de behandeling van psychiatrische stoornissen of om het bieden van crisisbedden, dan moet je daar afspraken over maken met andere regio’s. Alle jeugdregio’s zijn bezig met het afbouwen van bedden, ook in mijn regio, maar je hebt de zorgvorm wel nodig. Om een dekkend zorglandschap op peil te houden moeten jeugdregio’s samen afspraken maken’.
Hervormingsagenda
Kwalitatieve, toekomstbestendige jeugdhulpverlening is niet alleen afhankelijk van goed opdrachtgeverschap; het rijk moet ook voldoende budget beschikbaar stellen. Begin deze zomer viel het besluit dat gemeenten ruim € 1,3 miljard extra krijgen om de tekorten voor 2022 te dekken. ‘Maar dan moeten we wel nog een aantal zaken verbeteren. Deze moeten we in de Hervormingsagenda vastleggen. Wat betreft het opdrachtgeverschap en het bovenregionaal samenwerken hebben we al een mooi fundament met elkaar gelegd. Dit hoeven we niet opnieuw te verzinnen, maar we kunnen er wel een mooie plus op zetten.’
Die plus zit volgens Eerenberg ‘meer langs de lijn van de inhoud’. Daarnaast hebben de gemeenten nog steeds de taak om de jeugdhulpverleningskosten te verlagen. ‘De vijfhoek van het rijk, de gemeenten, aanbieders, cliënten en professionals hebben de gezamenlijke taak om nog grotere stappen te zetten.’ Hij noemt de kwaliteit van de zorg, de controle of kinderen die nu in de jeugdhulpverlening zitten dit ook daadwerkelijk nodig hebben, het voorkomen dat kinderen met jeugdzorg te maken krijgen en het collectief inzetten van de juiste hulp. ‘Denk aan kinderen met dyslexie bij elkaar in de klas zetten om hen gezamenlijk extra ondersteuning te bieden.’
Giga operatie
Eerenberg stelt dat om goed te kunnen bepalen wie welke zorg wanneer krijgt, er op het inzicht van de professionals vertrouwd moet worden. ‘Dan kan je als gemeente op basis hiervan inkopen. Het mag goedkoper zijn, maar niet zonder dat het beter wordt. En dan niet alleen wat betreft de kwaliteit van de aanbieders, maar hoe zorg je ook dat het werk in de jeugdzorg leuk blijft? Want hoe meer je normeert en aanstuurt op kwaliteit, hoe meer je gaat vastleggen en dan kom je weer uit op die grote administratieve lasten. Uiteindelijk ligt het antwoord over kwaliteit ook bij de cliënten.’
Ondanks de uitdagingen die nog in het verschiet liggen, hoopt Eerenberg dat iedereen ook positief terugkijkt. ‘Dat is echt mijn hartenkreet. Er zijn fantastische vooruitgangen behaald. De decentralisatie was een giga operatie, mede omdat die met bezuinigingen gepaard ging. Daar stappen we nog wel eens overheen. Ja, er zijn dingen misgegaan. En nee, we zijn nog niet klaar. Alle zorgprofessionals hebben ons als gemeenten soms echt wel eens vervloekt. Maar tegelijkertijd zijn we het wel allemaal gaan doen met elkaar.’