Wat valt er onder het takenpakket van de regio-adviseur en -ambassadeur van Limburg? Denk aan: ondersteuning bij inkoop, contractering, beleid en uitvoering. Voeg daaraantoe: het optreden als ‘buffer’ tussen de VNG en de gemeenten. Weet ook: dat ze verbinding zoeken met de ondersteuningsprogramma’s die al in een regio lopen. Neem mee: dat ze continu schakelen tussen lokale, regionale, bovenregionale en landelijke zorg. Én dat ze adviseren over welke zorg je waar kunt beleggen. Tot slot: springen ze in als gemeenten en zorgaanbieders er niet met elkaar uitkomen. Je zou regio-adviseur Erna Theunissen en regio-ambassadeur Ineke Glissenaar ook de NvO-intermediairs van de jeugdregio’s in Limburg kunnen noemen.

Erna Theunissen

Erna houdt zich als adviseur voor zowel gemeenten als zorgaanbieders het concreetst bezig met het tot stand laten komen van de Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO). Ineke vult haar ambassadeursrol voor gemeenten meer ‘op afstand’ in. ‘Ik bemiddel, spar, haal informatie op en speel deze weer door naar de VNG of andere partners. Erna is meer de doener en denkt o.a. mee op tactisch niveau en zoekt de verbinding tussen de perspectieven.’

Die verbinding tussen de perspectieven van aanbieders en gemeenten, maar ook die tussen de gemeenten zelf blijken in Limburg nog net iets lastiger dan in andere jeugdregio’s. Ineke en Erna weten dat als geen ander, omdat beiden ook rollen in andere regio’s vervullen. Ineke is voor het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ook landelijk ontwikkelaar rondom uithuisplaatsingen en Erna is regio-adviseur voor Zuidoost-Brabant.

Ineke Glissenaar

Geografische uitdagingen

‘In Limburg vind je de 2 kleinste jeugdregio’s van Nederland qua inwonersaantal. Zo vallen er onder Noord-Limburg 7, onder Midden Limburg-West 3 en onder Midden Limburg-Oost 4 gemeenten; tegenover zestien gemeenten in Zuid-Limburg. Qua budget staan deze kleinere regio’s landelijk op de laatste plaats, maar toch moet ook hier alle zorg georganiseerd en aangeboden kunnen worden. Dat vraagt net zoveel inzet als bij grotere regio’s’, vertelt Ineke.

Ook in Zuid-Limburg lopen gemeenten tegen problemen aan op het gebied van inkoop, contractering en beleid. Erna legt uit: ‘Dit gebied bestaat uit 3 grote steden die op basis van historische feiten hun sociale domein anders hebben ingericht. Deze andere kenmerken hebben geresulteerd in het ontstaan van verschillende ‘profielen’ en andere type zorginstellingen. 'Daarnaast beperkt de ligging de samenwerking met andere Nederlandse jeugdzorgregio’s, omdat de Limburgse regio’s links, rechts en onder hen Duitsland en België hebben.’ Ineke vult aan: ‘Ter vergelijking, Utrecht heeft bijvoorbeeld 8 regio’s waarmee ze kan samenwerken.’ Dit zorgt voor uitdagingen in het zorglandschap.

Samenwerken op niveau

Ineke en Erna zetten hun expertise in om te zoeken naar de verbinding op lokaal, regionaal, bovenregionaal en landelijk niveau. ‘Het zit ook in onze portefeuille om gemeenten erop te wijzen als ze hulpverlening beter op een ander niveau kunnen regelen. Zo hebben Noord- en Midden-Limburg met dezelfde types gespecialiseerde zorg te maken. Dan adviseren wij: ‘Je hebt als regio's grotendeels met dezelfde grote opdrachtnemers te maken, maar de zorgaanbieder heeft met drie verschillende opdrachtgevers te maken.’ Noord- en Midden- Limburg werken nu samen aan de inkoop. Dat is effectiever voor de aanbieder en gezinnen.

Hoewel de samenwerking rondom de inkoop een logische lijkt, zorgde de suggestie alleen al voor weerstand in het begin. Erna: ‘De lokale problematiek is niet ineens weg als je de zorg anders wil inrichten. Bijvoorbeeld een gemeente als Roerdalen of Leudal is klein, maar met enorm veel problematiek door geografische ligging of vanuit historie met veel instellingen op gemeentegrond. Door de omvang ontvangen ze minder geld van het Rijk, maar willen andere gemeenten dit gat opvangen. ‘Wij kunnen dan kijken of een gemeente naar verhouding wel voldoende geld heeft ontvangen en adviseren en faciliteren bij het bewandelen van de juiste weg zoals een aanvraag bij het compensatiefonds.’

Zorgcontinuïteit vraagt creativiteit

Tussen de gemeenten en de zorgaanbieders ontstonden na de decentralisatie van de jeugdhulp aanvankelijk conflicten; omwille van de zorgcontinuïteit was het van belang om er met de bestaande organisaties uit te komen. Samen moest er gekeken worden naar het bestaansrecht en de doorontwikkeling van aanbieders. ‘In Limburg kan je namelijk niet zomaar een nieuwe stichting of locatie oprichten, want het is niet rendabel. Inwoners van Noord- en Midden-Limburg kunnen nog naar Brabant doorstromen, maar Zuid-Limburg zit wat dat betreft echt in een lastig parket.’

Als voorbeeld noemt Ineke de BOPZ-bedden, bijzondere opnames in psychiatrische ziekenhuizen die je ook in jeugdvariant hebt. ‘Er zijn maar een paar instellingen die op grond van de nieuwe wet dit soort bedden mogen hebben, want het vraagt om een hoog psychiatrisch expertiseniveau. Die erkenning krijg je niet zomaar, én het is niet de corebusiness van aanbieders. Het zit bij de ggz-instelling.’ Toen de ggz-instelling in Limburg om dreigde te vallen, zou dat ook het einde voor de beschikbaarheid van deze opnamemogelijkheid betekenen. ‘De rijtijd van de ambulance mag maar 25 minuten zijn. Dit vroeg om heel veel overleg met heel veel partijen. Jan Menting van OZJ heeft deze bemiddeling op zich genomen. Hij keek op zijn beurt welke ziekenhuizen deze zorg konden overnemen of hoe ze er toch uit konden komen met de ggz-instelling zelf. Dat laatste was het geval.’

Onbewuste transitie

In Limburg gebeurt al veel om de NvO-onderdelen goed met elkaar te regelen. Soms komt een regio er niet helemaal uit en vraagt deze om ondersteuning. Het kan ook voorkomen dat de ambassadeurs op een indirecte manier de NvO-eisen willen laten landen.
Zo werd het bureau EHdK ingezet om regio’s mee te nemen in een leertraject rondom contracteren vanuit de bedoeling. Erna: ‘wij onderhouden contact met het bureau en bellen bij onduidelijkheden met een wethouder of de projectleider. Of we maken de vertaalslag tussen ambtenarentaal en zorgtaal. In Noord-Limburg zijn de leertrajecten helemaal afgerond, waardoor ik niet direct hoefde te vragen hoe het nu met het verlagen van hun administratieve lasten zat. We komen er ook op een andere manier.’

Tweerichtingsverkeer

Dat Limburg er op zijn eigen manier komt, is ook de terugkoppeling die het drietal ambassadeurs aan de VNG doorgeeft. ‘De NvO is een prima middel om doelen te bereiken, maar het is echt een middel. Ik kijk meer naar het proces en de stappen die ze zetten’, verklaart Ineke. ‘De perspectieven van cliënten en aanbieders in beeld hebben en de zorgcontinuïteit garanderen zijn belangrijker dan de einddatum voor alle specifieke eisen in de gaten houden.

Ook Erna geeft aan dat hoewel de NvO-deadlines niet altijd gehaald worden, er ook zeker successen behaald zijn. ‘Als regio-adviseur heb ik in Zuid Limburg regelmatig gespard met de projectleiders NvO. Het is dan ook goed te horen vanuit de regio dat o.a. het sparren en delen van informatie uit andere regio's geholpen heeft om de regiovisie in een kort tijdsbestek vorm te geven. Inmiddels zit Zuid Limburg volledig op koers en is de regiovisie vastgesteld.' Ineke zegt de Limburgers aan te sporen  hun lessen en resultaten ook te delen.’ Erna: ‘Naar buiten treden zorgt voor tweerichtingsverkeer. Het is heel belangrijk om van elkaar te leren.’

Hervormingsagenda

Wat zijn de lessen die Ineke en Erna zelf hebben geleerd en willen meegeven voor de hervormingsagenda? Ineke kan zo een drietal lessen noemen: ‘Sluit aan bij de propositie 'Winst van het sociaal domein' voor de bestaanszekerheid van je inwoners. Bij dreiging van uithuiszetting moet je díe hulp verlenen waardoor het gezin niet in armoede leeft, en niet de kinderen naar een 24-uursvoorziening sturen. Het rijk moet hier de randvoorwaarden voor scheppen.’

Het tweede punt is het benutten van je data. ‘Roermond heeft een fantastische database ontwikkeld, waarbij ze tot huisnummers aan toe weten hoe het er met de huishoudens voor staat. Dan zie je precies in welke wijk mensen die in zwaar weer verkeren niet naar buiten treden en kan je bepalen welke voorziening je moet aanbieden om ook deze mensen over de drempel te krijgen.’ Tot slot noemt Ineke ‘het denken in nul-ambities. Die nul-doelstelling gebruik je als versneller om zo min mogelijk kinderen in de jeugdhulpverlening te krijgen en te houden.’