Het stelsel waarin we in Nederland werken aan jeugdbescherming is complex. De verantwoordelijkheden liggen bij verschillende partijen: gemeenten, lokale teams, gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming. Soms komt de rechter er ook nog aan te pas. ‘Als het voor óns al ingewikkeld is, hoe moeten gezinnen dit dan kunnen begrijpen?’, stelt Bianca Kingma, manager Jeugd, zorg en veiligheid bij de gemeente Utrecht. Samen met collega beleidsadviseur Paul van Dijk is zij nauw betrokken bij de Utrechtse pilot Ketenversnelling, die moet leiden tot optimale samenwerking in de jeugdbeschermingsketen en meer eenvoud en transparantie voor gezinnen en professionals. ‘We zien diverse ontwikkelingen waar we enthousiast over zijn.’

De Utrechtse pilot is een van de 6 regionale pilots van het programma Zorg voor de Jeugd, die moeten leiden tot het ontwerp van een nieuw landelijk scenario voor effectieve jeugd- en gezinsbescherming. De term ‘pilot’ is daarbij volgens Bianca Kingma misschien wat misleidend: ‘Het is geen project met een kop en een staart, meer een ontwikkelvraagstuk waarbij je direct in de uitvoering stappen zet en continu met elkaar aan het leren bent.’ De beweging naar een betere jeugdbescherming werd in Utrecht al in 2016 ingezet. In 2018 kwam de pilot onder de vlag van het landelijk programma zorg voor de jeugd en kreeg Utrecht extra financiering van het rijk. ‘Als dat stopt, gaat de beweging die wij in Utrecht hebben ingezet ongetwijfeld door. Iedereen ziet hier het voordeel van, alle partners hebben er enorm veel energie op en de inhoudelijke drive is groot.’

Transparantie & eenvoud

In het huidige model van de jeugdbescherming gebeurt het regelmatig dat gezinnen te maken hebben met wel 4 of 5 partijen. Kingma: ‘Het moet eenvoudiger omdat het voor gezinnen soms lastig te volgen is welke partij vanuit welke rol betrokken is. Extra ingrijpend is het wanneer er veiligheidsproblematiek speelt. Dan verlies je met het inzetten van meerdere schakels achter elkaar kostbare tijd en zijn transparantie en eenvoud juist cruciaal.’ Het huidige ‘estafettemodel’ vervangen de pilot-partners in Utrecht door een ‘teammodel’, waarbij de verantwoordelijkheden die nu bij de verschillende organisaties liggen worden samengevoegd, zodat het hulptraject veel sneller verloopt en steeds helder is voor gezinnen waar ze aan toe zijn. En dat werkt. Paul van Dijk: Eigenlijk is het zo simpel: de organisatie  versmallen, alle expertise bij elkaar voegen in één team, zorgen dat het volledig transparant is voor ouders, en dan heb je de helft al gewonnen.’

De organisatie versmallen, alle expertise bij elkaar voegen in één team, zorgen dat het volledig transparant is voor ouders, en dan heb je de helft al gewonnen

Gezamenlijke duiding

In de pilot zijn professionals van alle betrokken partijen gaan samenwerken. Fysiek, in een team, met de missie: doen wat nodig is zonder dat protocollen, interne processen en werkafspraken in de weg zitten. De casussen die het team oppakt, komen van de wachtlijst van Veilig Thuis, worden aangebracht door het lokale team of door andere deelnemende partijen. Alle teamleden hebben in principe dezelfde rol en er wordt aan elk gezin een duo toegewezen: een medewerker van het buurtteam met iemand van een GI, een professional van de RvK met een medewerker van Veilig Thuis, etc.. Zo’n duo legt contact met het gezin en is er van begin tot eind bij. Er zijn geen overdrachten en wachttijden tussen organisaties, het gezin weet precies waar ze aan toe zijn, de lijnen zijn kort. Van Dijk: ‘De eerste winst is al dat de kans dat het probleem binnen het gezin escaleert veel kleiner wordt als de professionals het probleem direct aan de voorkant gezamenlijk oppakken, mét het gezin zelf.  Een ander groot voordeel is volgens Van Dijk dat de professionals door samen te werken in het team tot een gezamenlijke taal en duiding komen. ‘Als RvdK-medewerker kijk je vanuit een ander perspectief naar veiligheid dan bijvoorbeeld als buurtteammedewerker, die zicht heeft op wat er nog meer bij het gezin speelt, zoals schulden, verslaving of overlast. Doordat we al die verschillende perspectieven verenigen in één team. zie je dat mensen beter van elkaar snappen hoe ze erin staan. Dat helpt enorm om zicht te krijgen op de veiligheid van het gezin en om tot een eenduidige aanpak te komen.’

Decentralisatie ten top

Het samenwerkingsmodel van de ontwikkelpilot ligt in het verlengde van het Utrechts model voor zorg en ondersteuning, dat de gemeente en haar partners in het sociaal domein sinds de decentralisaties in 2015 stevig hebben omarmd. Bianca Kingma: ‘We werken in Utrecht volgens een aantal leidende principes, zoals eenvoud, professional aan zet en de leefwereld van het gezin centraal. In andere regio’s werkt men met soortgelijke uitgangspunten en elke gemeente sluit daarbij aan op eigen lokale zorginfrastructuur, want anders past het niet. En dat is precies wat een decentralisatie is. Doordat wij het in Utrecht op deze manier doen, kunnen we jeugdhulp en -bescherming goed laten aansluiten op onze eigen lokale teams en op alles wat belangrijk is in het leven van kinderen en jongeren. Er wordt er niet alleen gekeken naar veiligheidsvraagstukken, maar misschien is er ook wel iets aan de hand op school, hebben de ouders schulden of heeft een van de ouders een alcoholverslaving. Dat is het brede plaatje dat wij erbij willen bekijken. En dat is volgens mij precies hoe de decentralisatie bedoeld is.’ .

Doordat wij het in Utrecht op deze manier doen, kunnen we de jeugdhulp en -bescherming goed laten aansluiten op onze eigen lokale teams

Verbinding is cruciaal

Dat het teammodel voor alle betrokkenen veel oplevert, is inmiddels evident. Maar het vráágt ook wat van de partijen, zoals van de professionals, die moeten leren om geldende kaders en organisatiegrenzen los te laten en met creatieve oplossingen te komen. Van de gemeente wordt gevraagd dat zij haar 3 rollen - die van opdrachtgever, verbinder en facilitator - vervult. ‘Wij voelen als gemeente vanuit onze stelselrol duidelijk de verplichting om te zorgen dat de partijen in de uitvoering elkaar goed kunnen vinden’, aldus Kingma. ‘Ook die partijen waarvan wij geen opdrachtgever zijn, zoals de RvdK.  Bij zo’n belangrijk ontwikkelvraagstuk als dit, vinden we die verbinding zó cruciaal dat we er extra middelen in hebben gestoken. We willen de partijen daarmee echt de ruimte te geven om dit goed te doen.’

Financiële randvoorwaarden

Paul van Dijk ziet in de fase waarin de jeugdbescherming nu verkeert ook voor het rijk een grotere faciliterende rol weggelegd. ‘Als je wilt dat partijen leren, moet je ze ook de tijd en de kans geven om te reflecteren. En je merkt dat het daar nog erg knelt. Binnen de huidige financiële kaders kunnen we als gemeenten beperkt investeren. Bij de zorginstellingen, Veilig Thuis en bij de gecertificeerde instellingen is de druk op de professionals giga-hoog, net als bij de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast is het tekort aan gekwalificeerd personeel een probleem dat roet in het eten kan gooien, ook landelijk. De vereenvoudiging van de jeugdbescherming kan uiteindelijk goed helpen om de personele schaarste het hoofd te bieden, maar dat kost tijd.’

Over de hele breedte van de jeugdhulp is er grote krapte, maar met inzet van partners en financiering vanuit de gemeente heeft Utrecht de eerste zet aan de versnelling en vereenvoudiging van de jeugdbescherming gegeven. Van Dijk: ‘Om deze belangrijke ontwikkeling voort te zetten is, het van groot belang dat er hiervoor voldoende middelen vanuit het van het rijk komen. Aan de enorme motivatie van alle betrokken partijen om snel tot verbeteringen te komen voor de jeugdigen en gezinnen zal het in ieder geval niet liggen.’