De politie komt van een situatie van een wildgroei van sensoren naar een veel meer ingekaderde toepassing van sensortechnologie. Ido Nap, manager van het programma Sensing van de politie en Matthijs Flim, domeinregisseur Smart City bij de politie, vertellen hoe de politie dat aanpakt. ‘Zorg dat sensing bijdraagt aan een leefbare samenleving!’

De politie heeft een duidelijke visie en kaders voor de inzet van sensoren. Hoe is dat ontstaan?

Ido Nap

Nap: ‘We zijn ongeveer vijf jaar geleden begonnen met het programma Sensing, omdat er een wildgroei aan inzet van sensoren was en het tegelijkertijd ontbrak aan een scherp beeld van welke sensortoepassingen echt nut hebben. Als je de stap wilt maken van wildgroei naar bewuste keuzes, dan moet je door een fase van bureaucratisering heen. De opdracht aan mijn programma is om de politieorganisatie daarin te ondersteunen. We ontdekken welke regels moeten gelden, snoeien de wildgroei, eren de helden die wel successen boekten met sensoren maar niet konden delen hoe ze dat doen en stellen kaders. Die fase van bureaucratisering is nodig om te komen in een fase waarin je snapt hoe je sensing inzet in je bedrijfsvoering, want daar moet het een toegevoegde waarde hebben. Ons waarnemingsvermogen moet erdoor verbeteren, het moet ons in staat stellen om efficiënter ons werk te doen. En het moet het maatschappelijk vertrouwen in ons vergroten - in ieder geval mag het dat niet aantasten.’

Tot welke inzichten leidde deze fase van bureaucratisering?

Nap: ‘Het operationele doel in het politiewerk is ons vertrek- punt geworden. We kijken naar welk veiligheidsvraagstuk moet worden aangepakt, welke informatie en waarneming daarvoor nodig is en welk nut de inzet van technologie daarbij kan hebben. Dan pas stellen we de vraag welke technologie daar- voor ingezet kan worden. Dat kan ook betekenen dat we geen technologie inzetten, of alleen op een heel specifieke manier. Een voorbeeld is de bodycam. Wij hebben na onderzoek gezien dat de bodycam het meeste nut heeft als die wordt ingezet ter versterking van het de-escalerende vermogen van de agent. Uit dat onderzoek blijkt ook dat er situaties zijn waarin je juist niet, of niet op een bepaalde manier, met bodycams moet werken, omdat het escalerend werkt. Bij de Duitse politie is dat gebeurd, daar zagen ze dat als de agent niet uitlegt waarom hij of zij iets filmt, een situatie eerder uit de hand loopt. Uitleggen waarom je het doet, hoort dus bij de inzet van een bodycam. Dat is nu in het kader terechtgekomen dat we opstelden voor de inzet van bodycams. Eenzelfde kader hebben we voor cameratoezicht. En we zijn bezig met een kader voor gezichtsherkenning.’

Matthijs Flim

Flim: ‘Proportionaliteit is belangrijk in onze afweging en de vraag of het doel ook op een andere manier bereikt kan worden. Zo ja, dan zetten we geen of andere technologie in. Tijdelijkheid is een ander belangrijk uitgangspunt: als het doel er niet meer is, dan stoppen we de inzet van deze technologie. En vernietigen we bijvoorbeeld de verzamelde data. Die tijdelijkheid is heel belangrijk, want daarmee voorkom je dat de noodzaak van nu het nieuwe normaal wordt.’

Wat betekent dit voor crowd management?

Nap: ‘Bij crowd management moet je oppassen dat je niet per ongeluk in een surveillancemaatschappij terechtkomt. Als deze toepassingen altijd aan staan, terwijl het doel ervan is om mensen alleen bij grote drukte prettig door de stad te leiden, dan ligt dat gevaar zeker op de loer. Ook daar is het dus van groot belang om het veiligheidsvraagstuk dat je wilt aanpakken als uitgangspunt te nemen. Dat is dus niet alleen een technologisch vraagstuk, maar is een onderdeel van je strategische aanpak, en raakt alle organisatieonderdelen.

Waar ben je voor als organisatie en hoe verhoud je je tot de maatschappelijke omgeving. Dat houdt in dat dit chefsache is: crowd management hoort op de politieke en bestuurlijke tafels. Als je eerst het doel duidelijk maakt, dan kan best de conclusie zijn dat de crowd helemaal niet gemanaged hoeft te worden. Dat je het doel van een plezierige en toegankelijke binnenstad ook op een andere manier kunt bereiken, bijvoorbeeld. Dat startpunt is heel belangrijk voor de beslissingen die daarna worden genomen. Daarmee voorkom je dat je terechtkomt op de glijdende schaal naar een surveillancemaatschappij.’

Technologie en de samenleving veranderen snel. Wat betekent dat voor de kaders die jullie opstellen voor de inzet van sensoren?

Nap: ‘We stellen algemene kaders op, maar beoordelen per casus of het nog steeds klopt. We blijven dus onze doelen en aannames beoordelen, stellen bij en stoppen met de inzet als het doel dat bepaalt. Dit staat nooit stil, ook omdat de samenleving verandert. Ons werk als politie begint waar de weerbaarheid van de samenleving stopt. Als de weerbaarheid van de samenleving verandert, bijvoorbeeld omdat organisatoren van evenementen zelf de bezoekersstromen in goede banen leiden, dan gaan de politietaken schuiven. Dan worden wij pas ingezet als het te druk wordt en de organisator het niet meer aan kan.’

Hoe verloopt jullie samenwerking met gemeenten op het gebied van crowd management? Vinden jullie het zinvol dat er principes worden geformuleerd?

Flim: ‘We zijn er een groot voorstander van dat de VNG met een richtinggevend kader komt voor crowd management. We hebben nu als landelijk opererende organisatie te maken met 352 gemeenten die verschillend omgaan met sensortechnologie. Op zich zijn verschillen niet erg, want niet elke gemeente is een smart city. Maar elke gemeente heeft wel veel data. Het is fijn als we met gemeenten tot consensus kunnen komen wat wel en niet gewenst is.’

Nap: ‘Wat wij nodig hebben is meer overeenstemming over de wijze waarop wettelijke kaders moeten worden uitgelegd, en betere duiding op wat in welke situatie als proportioneel en als lichtste middel wordt ervaren. Je kunt niet elke situatie vooraf uitschrijven, maar we zouden geholpen zijn met een aantal afspraken. Bijvoorbeeld wie verantwoordelijk is voor de gegevensverwerking van beelden die komen uit openbare orde cameratoezicht. De Gemeentewet stelt de politie daarvoor verantwoordelijk, maar sommige gemeenten denken daar anders over. We zien ook heel verschillende benaderingen van gemeenten als het gaat om toezicht op en toegang tot die camerasystemen. Die verschillen maken het lastig werken voor ons. Meer eenduidigheid is zeker welkom.’

Tot slot: beperken de opgestelde kaders jullie bij de toepassing van sensortechnologie?

Nap: ‘Natuurlijk, maar op een positieve manier. Ze helpen ons om dit onderwerp vanuit een breder perspectief aan te vliegen. Zodat we ons werk doelmatig kunnen doen, zonder dat het botst met ons uiteindelijke doel van het handhaven van de openbare orde en de rechtsorde. Als je alleen de mogelijkheden van technologie als uitgangspunt neemt, dan is het risico levensgroot dat je je doel niet haalt of zelfs tegenwerkt. Met deze kaders nemen we dat risico zoveel mogelijk weg.’