Lang werd gedacht dat er tegen eigendomsverlies door bevrijdende verjaring niets te doen viel. Maar in 2017 opende de Hoge Raad met het Heusden-arrest de deur naar de vordering uit onrechtmatige daad als de te bewandelen weg voor schadevergoeding of zelfs terugvordering van de grond.

Inmiddels is een aantal keren gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de vordering uit onrechtmatige daad in te stellen. Van de rechtszaken die hierover zijn gevoerd, heeft ongeveer een kwart tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding geleid. Heeft het dan eigenlijk wel zin om een dergelijke vordering in te stellen? Deze wegwijzer gaat nader in op de uit de jurisprudentie afgeleide aspecten die van belang zijn bij de afweging of een vordering tot schadevergoeding kans van slagen heeft.

Inhoud arrest Heusden

De Hoge Raad geeft in het Heusden-arrest een handvat om iets te doen tegen het feit dat de grondeigenaar zijn grond al door verjaring kwijtgeraakt is en geen vordering tot revindicatie (opeisen van eigendom) meer kan instellen. Volgens de Hoge Raad kan een vordering uit onrechtmatige daad dan nog wel soelaas bieden: 

'Een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, handelt tegenover die eigenaar onrechtmatig. Mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, kan deze persoon vorderen dat hem door de bezitter de schade wordt vergoed die hij als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt. 
In een dergelijk geval ligt het voor de hand dat de rechter, indien de gedepossedeerde* dat vordert en de occupant nog steeds eigenaar is, op de voet van art. 6:103 BW de bezitter veroordeelt bij wijze van schadevergoeding de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen.

De bezitter kan in een dergelijke procedure, indien die betrekking heeft op een onroerende zaak, de benadeelde in de regel niet, bij wijze van eigen schuld (art. 6:101 BW) of ten betoge dat causaal verband ontbreekt, tegenwerpen dat deze heeft nagelaten regelmatig onderzoek te doen naar eventuele inbezitnemingen van zijn zaak door onbevoegden. 

De zojuist bedoelde vordering is onderworpen aan verjaring op de voet van art. 3:310 lid 1 BW.'

(* gedepossedeerde = degene van wie het bezit is afgenomen)

Meer informatie

Verjaring van de vordering tot schadevergoeding

In ieder geval moet dus bekeken worden of de vordering tot schadevergoeding niet is verjaard. Artikel 3:310 lid 1 BW is van toepassing. De vordering is verjaard vijf jaar na het moment dat de benadeelde bekend is met zijn eigendomsverlies en met de daarvoor aansprakelijke persoon. Exacte kennis van de omvang van de in bezit genomen strook grond is daarvoor niet vereist. De vordering is in elk geval verjaard twintig jaar na het verlies van de eigendom.

Voorbeeld

  • Als A op 10 juni 1995 door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van een strook gemeentegrond, dan is de vordering tot schadevergoeding van de gemeente in elk geval verjaard op 10 juni 2015.

De regels voor stuiting van de verjaring zijn uiteraard ook van toepassing (art. 3:316-319 BW). Een lopende verjaringstermijn kan worden afgebroken door stuiting. Dan begint er een nieuwe verjaringstermijn te lopen van 5 jaar.