Gemeenten zijn bezig om te bepalen met welke percentage de contracten voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp voor 2024 geïndexeerd moeten worden. In lijn met de hierover opgenomen bepaling in de op 2 december 2022 door de ALV-VNG algemeen verbindend verklaarde Contractstandaarden Jeugd (voor Wmo zijn deze in ontwikkeling) en de op 13 oktober 2023 door de VNG vastgestelde actualisatie van het indexatieartikel adviseert de VNG de gemeenten voor 2024 de navolgende indexatie aan te houden.
Weging | Index 2023 | Index 2024 | Index 2024 | |||||
Voorlopig* | Definitief | Verschil | Voorlopig | Aanbieder | ||||
Overheidsbijdrage arbeidsontwikkeling (OVA) | 90,00% | 4,74% | 6,36% | 1,55% | 4,94% | |||
Prijs particuliere consumptie (PCC) | 10,00% | 4,87% | 7,02% | 2,05% | 2,51% | |||
Totaal | 4,75% | 6,43% | 1,60% | 4,70% | 6,30% |
Toelichting
Leeswijzer
Leeswijzer Definitieve indexatie (pdf, 115 kB)
Verplichte taken
Met de verplichte taken Wmo en Jeugdwet bedoelen we de taken voor verlening van zorg en ondersteuning die door de gemeenten bij zorgaanbieders worden ingekocht. De gemeenten voeren deze taken in medebewind uit en hebben een zorgplicht naar inwoners toe die in aanmerking komen voor deze ondersteuning.
Let op
Voor de situatie vanaf 2026 (het financiële ravijn), het jaar waarin gemeenten fors moeten bezuinigen door een structureel tekort van 3 miljard, wordt een voorbehoud gemaakt. Stijging van tarieven in combinatie met minder middelen betekent dat gemeenten minder zorg en ondersteuning kunnen inkopen en daardoor mogelijk niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen.
De OVA komt voort uit het OVA-convenant uit 1999 tussen het rijk en zorgaanbieders. In het convenant zijn de afspraken vastgelegd tussen de werkgevers in het zorgveld en het ministerie van VWS. De OVA-index is op basis van het OVA-convenant zoals gesloten in 1999 tussen zorgwerkgevers en de overheid een passende indexatie. De OVA (en de door het CPB geraamde prijsontwikkeling) worden door de Nza gebruikt voor het indexeren van de gereguleerde (vaste- en maximum-) tarieven binnen de Zvw en Wlz. VWS gebruikt de OVA (en de door het CPB geraamde prijsontwikkeling) voor het opstellen van de begrotingsramingen en voor het indexeren van de budgetten (contracteerruimte, macro prestatiebedrag en macro beheers kaders) voor Wlz, Zvw en Beschermd Wonen in de Wmo die onder het Uitgavenplafondzorg (UPZ) vallen.
Ook een deel van de begrotingsuitgaven wordt geïndexeerd met de OVA. De middelen voor Wmo en Jeugd die onderdeel uitmaken van de algemene uitkering van het gemeentefonds genereren accres dat compensatie biedt voor onder meer de loon- en prijsontwikkeling. Daarop vindt dus geen aparte loonindexering plaats. De omvang van het gemeentefonds is gekoppeld aan de hoogte van de uitgaven van het rijk. Jaarlijkse toe- of afname hiervan noemt men het accres. Dit accres levert dus de middelen op waarmee gemeenten zélf tarieven moeten indexeren in overeenkomsten die zij hebben met (jeugdzorg)aanbieders. Als de NZa de OVA gebruikt om tarieven te indexeren voor dezelfde zorgwerkgevers met dezelfde cao’s als waarmee gemeenten te maken hebben, dan is voor die gemeenten de OVA óók passend om tarieven te indexeren.
De NZa gebruikt de OVA om het loongerelateerde deel van de vaste- en maximumtarieven in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet langdurige zorg (Wlz) te indexeren. Het ministerie van VWS gebruikt de OVA om het loongerelateerde deel van (macro)kaders te indexeren, zodat zorginkopers in staat worden gesteld om gecontracteerde aanbieders loon- en prijsindexatie te geven.
Loonkosten zijn binnen de meeste vormen van zorg het belangrijkste onderdeel van de kostenopbouw van aanbieders. Binnen de Wmo en jeugdzorg geldt dit ook. Over het algemeen wordt ongeveer 90% van de kosten van (jeugd)zorgaanbieders als loongerelateerd beschouwd en 10% als prijsgerelateerd (materiële kosten).
Voor de Wmo en de Jeugdwet bestaat er geen apart landelijk indexeringspercentage. Het rijk gebruikt het OVA-percentage om de tarieven in de Zvw en de Wlz te indexeren. Aangezien zorgaanbieders vaak zorg in meerdere zorgdomeinen leveren, is het voor hen van belang dat de tarieven in de verschillende zorgdomeinen zoveel mogelijk op dezelfde manier worden geïndexeerd. Bovendien sluit het percentage waarmee het accres in het gemeentefonds de afgelopen jaren toenam aan bij het OVA-percentage.
In de verschillende hoofdlijnakkoorden (curatieve zorg) zijn afspraken gemaakt over doorvertaling van de OVA door verzekeraars in de tarieven. Verder is de OVA een richtinggevende indicator voor werkgevers bij het sluiten van cao’s. Immers, cao-afspraken die de OVA overstijgen, worden niet gedekt vanuit indexatieafspraken waarin de OVA als uitgangspunt is genomen. Voor OVA-overstijgende afspraken moeten werkgevers – en dus ook gemeenten – zelf dekking te vinden, of moeten aparte afspraken met het rijk worden gemaakt.
Prijsindexcijfers materiële kosten
Met ingang van 1998 worden voor zorginstellingen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg de materiële kosten en de investeringen in inventaris trendmatig aangepast op basis van het prijsindexcijfer particuliere consumptie uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau. Het definitieve percentage voor 2024 is rond de maand maart 2024 bekend.
- Jaar: 2024 (voorlopig)
- Prijsindexcijfer: 2,51%
De indexering van de personele kosten gebeurt op basis van een percentage dat het ministerie van VWS vaststelt: de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA). De OVA wordt mede bepaald op basis van cijfers die het Centraal Planbureau publiceert.
Prijsindexcijfer personele kosten
- Jaar: 2024 (voorlopig)
- Prijsindexcijfer: 4,94%
Beschermd Wonen
De middelen voor Beschermd Wonen worden via een integratie uitkering uitgekeerd aan gemeenten (de IU BW). Hiervoor gelden aparte indexeringsafspraken. De IU BW wordt, in tegenstelling tot de algemene uitkering van het gemeentefonds, normaliter geïndexeerd volgens de indexatieregels vanuit de NZa. Deze afspraken behelzen dat er jaarlijks een tussentijdse bijstelling van de loon- en prijsontwikkeling over het jaar t (i.c. 2023) plaats vindt in het voorjaar van jaar t+1 (2024). Gemeenten kunnen hier de OVA- en PPC-percentages van de NZA volgen.
Let op
We hebben begrepen dat de indexatie voor volumestijging dit jaar, anders dan alle voorgaande jaren, niet wordt toegepast. De VNG heeft er bij de staatssecretaris op aangedrongen dit besluit te heroverwegen. Met deze brief (pdf, 22 kB) licht de VNG haar oproep en de bezwaren toe.
Maatschappelijke Opvang
Voor de decentralisatie-uitkering Maatschappelijke Opvang is geen aparte indexatie afgesproken. De loon- en prijsstijgingen moeten uit het accres van de algemene uitkering worden bekostigd. Wij adviseren om voor de indexatie van de tarieven van MO-aanbieders hetzelfde percentage te nemen als voor aanbieders binnen de Wmo.
Sociaal werk
Sociaal Werkend Nederland (hierna SWN) heeft contact gezocht met de VNG (directie inclusieve samenleving) en verzocht gemeenten te adviseren ook de bekostiging van sociaal werk te indexeren met het OVA-percentage en daarbij niet te bezuinigen op de omvang van het sociaal werk. In tegenstelling tot de verplichte taken van de Wmo en Jeugdwet bestaat er voor sociaal werk en andere autonome taken in het sociaal domein geen zorgplicht voor gemeenten. Gemeenten bepalen zelf de inhoud, omvang en de bekostiging van de activiteiten. Weliswaar heeft sociaal werk in de IZA en GALA akkoorden een prominente plaats gekregen (versterking van de sociale basis) maar dit verandert niet de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente ten opzichte van sociaal werk.
Sociaal werk wordt veelal via subsidies bekostigd en de AMvB reële tarieven is niet van toepassing op subsidies. Zonder extra middelen voor gemeenten zal toepassing van de OVA-indexering gepaard gaan met volumebeperking van het sociaal werk. Gemeenten kunnen hiervoor kiezen, maar het is geen taak van de VNG om aan gemeenten een advies te geven over hoe ze hun autonome taken moeten financieren.
Het is wel goed voor gemeenten te weten dat er per juli 2024 ook een AMvB reële prijzen voor de Jeugdwet komt die tevens de reikwijdte van de AMvB Wmo uitbreidt naar subsidies waar dienstverlening tegenover staat en preventieve activiteiten (zie hierna: AMvB reële prijzen Jeugd (en Wmo) en contractering.
Tot voor kort was het OVA-percentage voor indexering ook het kader waarbinnen werkgevers en werknemers in de zorg loonafspraken in de CAO’ s vastlegden. Voor de VNG was en is dat mede een reden om gemeenten te adviseren dit percentage ook toe te passen bij de indexering van de Jeugdhulp- en Wmo-tarieven. Door de inflatie en de tekorten op de arbeidsmarkt van zorg en welzijn maken werkgevers en werknemers steeds vaker afspraken die boven het OVA-percentage uitstijgen. Voorbeelden zijn de Cao VVT, CAO sociaal werk en de ziekenhuis CAO.
Werkgeversorganisaties zijn niet langer tevreden met toepassing van de OVA-indexering maar zijn van mening dat gemeenten te allen tijde de geldende cao-afspraken moeten toepassen. Zij menen hiervoor grond te vinden in de AMvB reële prijzen die in de Memorie van Toelichting verwijst naar de cao-afspraken. In de navolgende paragraaf gaan wij hierop nader in.
De AMvB reële prijzen Wmo bestaat al sinds 2017. Nu komt er per juli 2024 ook een AMvB reële prijzen voor de Jeugdwet die tevens de reikwijdte van de AMvB Wmo uitbreidt naar subsidies waar dienstverlening tegenover staat en preventieve activiteiten.
Uitgangspunt van de AMvB is dat gemeenten een reële prijs betalen. Om die reden wordt in de overeenkomst ook in een aanpassing door middel van indexatie van de prijzen voorzien. Dat een reële prijs moet worden bepaald, geldt niet alleen bij aanvang van de overeenkomst maar ook bij de verlenging daarvan; dat is een nieuw ijkmoment om te bezien of de prijzen reëel zijn.
Partijen spreken dus bij het aangaan van de overeenkomst een indexatie af, waarbij partijen er dan vanuit mogen gaan dat bij toepassing van die indexatie sprake is van een reële prijsstelling. De vraag of sprake is van een reële prijsstelling is verder alleen relevant bij het sluiten van nieuwe overeenkomsten en bij verlengingen daarvan. Dit is ook civielrechtelijk én aanbestedingsrechtelijk logisch. Bij overeenkomsten geldt pacta sunt servanda (afspraken moeten worden nagekomen) en wijziging van afspraken is alleen mogelijk op basis van clausules in die overeenkomst, de wil van partijen of de wet (bijv. redelijkheid een billijkheid, onvoorziene omstandigheden, etc.).
Dat aanbieders tussentijds zelf loonstijgingen uitonderhandelen die verder gaan dan de huidige OVA, is in principe pas een issue als gemeenten nieuwe overeenkomsten sluiten of bestaande overeenkomsten verlengen. Voor werkgevers (aanbieders/ branches) geldt dat zij moeten werken binnen het spanningsveld van het beschikbare budget, de vraag naar zorg en de arbeidsmarkt waarop een beroep moet worden gedaan. Voor gemeenten geldt dat zij een brede verantwoordelijkheid dragen voor het beschikbaar en betaalbaar houden van de zorg. Er ontstaat een risico voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van zorg als de loonkostenontwikkeling afwijkt van het beschikbare budget of wanneer de loonkostenontwikkeling tussen verschillende deelsectoren te veel afwijkt. Dit is ook de voornaamste reden geweest om het OVA-convenant af te sluiten. Ook vanuit de gedacht dat dat de overheid en de werkgevers er ieder vanuit hun verantwoordelijkheid baat hebben om een marktconforme loonkostenontwikkeling mogelijk te maken.
De decentralisatie-uitkeringen voor de maatschappelijke opvang (DU MO), respectievelijk vrouwenopvang (DU VO) worden niet apart geïndexeerd. Wel tellen deze decentralisatie-uitkeringen mee in het totale bedrag waar indexatie op wordt toegepast. Deze indexatie wordt als onderdeel van het accres toegevoegd aan de Algemene Uitkering. De groei van de Algemene Uitkering (inclusief de indexatie van de DU MO en DU VO) komt dus terecht bij alle gemeenten. Niet alleen bij de centrumgemeenten die het beleid en de financiering van de voorzieningen coördineren op het gebied van de aanpak van dakloosheid, respectievelijk huiselijk geweld en kindermishandeling. De stijging van de tarieven van de aanbieders in combinatie met het ontbreken van een aparte indexatie van de DUMO & DUVO kan betekenen dat de centrumgemeenten minder zorg en ondersteuning op deze gebieden kunnen inkopen.
In lijn met een recente uitspraak van de VNG-commissie Zorg, Jeugd en Onderwijs adviseren we centrum- en regiogemeenten daarom om afspraken te maken hoe de indexatie van de DU MO en DU VO terecht kan komen bij de centrumgemeenten. We hopen verder dat deze informatie gemeenten van dienst kan zijn bij het voeren van het gesprek over de verdeling van taken tussen centrumgemeente en regiogemeenten over de aanpak van dakloosheid, respectievelijk huiselijk geweld en kindermishandeling. Denk hierbij bijvoorbeeld aan afspraken over het werken aan preventie of het meewerken aan uitstroom uit voorzieningen.
Kunt u ondersteuning gebruiken bij de verduidelijking of toepassing van de OVA-indexatie of Energiecompensatie? Schakel dan de hulp in van het Regioteam. Regioadviseur Peter Paul Doodkorte is het eerste aanspreekpunt voor gemeenten en aanbieders. Hij is bereikbaar via peterpaul.doodkorte@i-sociaaldomein.nl of tel. (06) 5316 5996.
Peter Paul pakt het signaal – eventueel in samenspraak met de Regioadviseur van de betreffende regio - binnen 5 werkdagen op en organiseert het gesprek met de betrokken partijen.