Het kabinet wil de verlofregelingen voor bestuurders en volksvertegenwoordigers uitbreiden. Wethouders krijgen meer mogelijkheden voor bijvoorbeeld adoptieverlof en geboorteverlof, gemeenteraadsleden echter niet.

Dat schrijft demissionair minister Hugo de Jonge van Binnenlandse Zaken aan de Tweede Kamer. De Jonge reageert daarmee op een advies van het Adviescollege Rechtspositie Politieke Ambtsdragers en gaat nu aan de slag met de wetgeving.

De huidige verlof- en vervangingsregeling in geval van langdurige ziekte en zwangerschap voor onder meer wethouders is vastgesteld op maximaal drie blokken van zestien weken binnen één zittingstermijn. Volgens het adviescollege is dat te rigide en is flexibilisering mogelijk. De eerste verlofperiode zou nog steeds zestien weken moeten zijn, maar de tweede en derde kunnen korter worden. Zo kan het verlof beter aansluiten bij de praktijk. Te denken valt aan zwangerschapsverlof, dat met zestien weken net te kort kan zijn, of aan gevallen waarbij een zieke wethouder ‘maar’ zestien weken verlof neemt, terwijl er eigenlijk twintig nodig zijn. De Jonge neemt dit advies over.

Ook voor raadsleden en andere volksvertegenwoordigers wacht een flexibelere regeling, maar dan alleen voor ziekte en zwangerschap. Zij kennen nu ook een regeling van drie keer zestien weken. Hiervoor stelt de minister eveneens voor om het eerste blok van zestien weken te handhaven. De duur van een eventuele verlenging wordt hier vrijgelaten, zolang het totale verlof binnen het maximum van 48 weken per zittingstermijn blijft.

De Jonge kijkt ook naar uitbreiding van andere soorten verlof voor wethouders en andere bestuurders. Daarbij valt te denken aan verlof bij geboorte, adoptie en mantelzorg. Het kabinet wil hiermee zoveel mogelijk aansluiten bij verlofregelingen die gewone werknemers al kennen in de Wet arbeid en zorg.

Voor raadsleden vindt het kabinet deze nieuwe vormen van verlof niet wenselijk, omdat ze afbreuk doen aan de herkenbaarheid en het aanzien van de volksvertegenwoordiging, schrijft De Jonge.  ‘Het voortdurend tijdelijk aan- en aftreden van vervangers past hier niet bij en zou de herkenbaarheid van vertegenwoordigende organen en het aanzien van het ambt niet ten goede komen.’