December 2018

Auteur: Guido Rijnja

Wieke Paulusma is gemeenteraadslid in Groningen en werkt als wijkverpleegkundige in de zorg. Eerder werkte ze als wijkverpleegkundige in de palliatieve zorg. Ze is lid van het algemeen bestuur van de VNG.

‘Drie jaar geleden bezocht ik als raadslid in Engeland enkele burgerinitiatieven. Tijdens dat bezoek raakte ik diep onder de indruk van de wijze waarop bewoners en bestuurders zich in elkaar verdiepten en samen met elkaar aan de slag gingen. De vorm, die ze daarvoor vonden – cooperative council - heb ik meegenomen naar Groningen. Inmiddels zijn we in de Oosterparkwijk het avontuur met een coöperatieve wijkraad aangegaan. Er kan zoveel moois ontstaan als je het traditionele onderscheid tussen representatieve democratie en participatieve democratie achter je laat. Wat zich daar tussen ontspint is zoveel spannender. Laten we stoppen met zinnen als ’we moeten als overheid de burgerparticipatie effectueren’. Weet je, dan gaat het helemaal mis: als overheid effectueer je dus geen participatie. Dat doen mensen zelf, als ze zich serieus genomen voelen. Dan gaat het over een inclusieve samenleving, op allerlei manieren.’

Vleugels

‘Er was daar in Londen sprake van overlast van jongeren. Veel mensen maakten zich zorgen en een aantal moeders stond op. Ze raakten met elkaar in gesprek, deelden hun verdriet, bespraken waar ze wakker van lagen, ze wilden wat dóen. Ze vertrouwden elkaar, hebben hun meest kwetsbare kant laten zien en konden daardoor het heft in eigen hand nemen. “Jongens, we zijn er klaar mee”, zeiden ze tegen hun kinderen. Ze hebben het aangedurfd om ondanks alle kaders en gewoonten het samen aan te gaan. Er ontstonden allerlei initiatieven, niet in de laatste plaats doordat de jongens zelf ook in beweging kwamen. Toen ze hun moeders zo bezig zagen, hebben ze zelf een boksschool opgezet. De mensen daar hadden ook kunnen zeggen: “De overheid laat ons zitten.” En zich af kunnen keren. Ze vonden een wethouder die er meer van wilde weten. In hun gesprekken kwamen allerlei afspraken tot stand. Er ontstond een nieuwe manier van samenwerken. Dat concept - de coöperatieve wijkraad – gaf velen vleugels. En ter plekke ging door mijn hoofd: hoeveel moeders en vaders hebben wij in ons land die ook zoiets zouden willen ondernemen maar niet weten hoe ze van start moeten gaan? Hoever ze kunnen gaan om de zorg voor een gebied op zich te nemen? Of misschien denken ze dat het niet gepast is om zelf je schouders ergens onder te zetten? De vraag die me vooral bezig hield was: zien we het eigenlijk wel als zo’n beweging op gang komt? En áls we het zien: wat doen we er dan mee?’

‘Ik zie het gezelschap nog voor me waarmee ik in Groningen de Britse ervaringen besprak. Er was een wethouder bij, er waren vertegenwoordigers van de scouting, het wijkbedrijf en enkele bewoners. Daar heb ik het idee van de coöperatieve wijkraad gepitcht. Laten we er, anders dan in Engeland, wél raadsleden bij betrekken. Want in Engeland ging het ook over verbinding. Hoe mooi is het dan om lokale politiek aan bewoners te verbinden en andersom? Dit geeft echt een enorme boost aan je raadswerk. Wie als raadslid louter binnen de bestaande kaders werkt, ziet bewoners vooral als ze boos zijn, als ze iets bij je willen halen of een eigen belang voor ogen hebben. Dat wilde ik dus écht voorkomen. Ik was geraakt door wat daar gebeurde zodra bewoners zelf de zeggenschap en het beheer op zich namen. Het bleek overigens dat het beschikbare geld er een stuk minder snel doorheen ging dan wanneer de wethouder dat zelf had uitgegeven. De houding van de inwoners was: nu we er samen voor staan, gaan we het geld anders investeren dan de wethouder of de raadsleden dat hebben bedacht. “Jullie steken veel geld in straatverlichting,” zeiden de bewoners bijvoorbeeld, “maar wij voelen ons op hele andere manieren onprettig in die buurt en dat zien jullie helemaal niet. Dat komt omdat jullie alleen maar bezig zijn met grote projecten...” Van het een kwam het ander, infrastructuur, sociale woningbouw, de bewoners gingen er allemaal over.’

Tonen waar we staan

‘Dit is bijzonder, dacht ik van meet af aan. Ze hebben het daar in Engeland financieel veel zwaarder dan wij en het geweld is vele malen groter in Londen, maar het is wél gelukt. Het is gelukt omdat er mensen waren die hardop zeiden waar ze bang voor waren. Die hun kwetsbaarheden durfden te tonen, dát was één van de sleutels. We zijn eigenlijk zo verhard geraakt de afgelopen jaren, laten we nog zien dat we écht geraakt worden door elkaar? Mensen zeggen weleens: “Wieke, wat ben je emotioneel?” Ik zit natuurlijk niet overal te huilen, maar als iets me raakt, laat ik het merken. Zodra ik het stadhuis uitstap ben ik ook gewoon bewoner én moeder én werknemer én partner én vrijwilliger. Laten we gewoon aan elkaar tonen waar we voor staan.’

‘Wat ik wil als raadslid, is een gesprek zonder aanleiding van gedoe. Dat gesprek begint dus eerder dan dat er iets aan de hand is. Dat gesprek vindt daar plaats waar mensen iets samen hebben. We hebben in de loop der jaren van alles naar het stadhuis toe georganiseerd en ontzettend veel is gepolitiseerd. Het motto lijkt: ‘de redding is nabij, want die en die partij komt u helpen’. Ondertussen lijken we te zijn afgeleerd om zelf iets te bedenken. Veel ongemak in het sociaal domein heeft ook hiermee te maken. Voor mij persoonlijk begint het dus met de vraag: wat kan ik als bewoner, als raadslid, als moeder en als buurvrouw met democratische vernieuwing? En ik kan de vraag op vele manieren beantwoorden, maar de kern is steeds dat ik vind dat mensen ertoe doen. Wat jij zegt heeft waarde, dat doet ertoe, jij doet ertoe. Hiermee wil ik helemaal geen afbreuk doen aan het wezen van openbaar bestuur, waarin we staan voor een algemeen belang. Totaal niet, het is niet het een of het ander. Waar het mij vooral om gaat, is dat we in de afgelopen jaren veel te veel waarde zijn gaan toekennen aan wat wíj van de overheid doen en hoe wíj het proces hebben ingericht. Maar wat mijn buurvrouw zegt heeft ook waarde, dat kun je niet wegdenken of weg organiseren.’

Els Borst

‘Ik ben heel lang wijkverpleegkundige geweest en ben het nu weer opnieuw. Ik heb mijn vak alleen maar kunnen doen doordat ik me vanaf dag één gerealiseerd heb, dat wat een ander zegt ertoe doet. Of ik het er nou mee eens ben vanuit mijn professie of niet. Maar wat jij zegt, daar zitten jouw diepste verlangens in of jouw angsten. Op dat punt inspireerde Els Borst mij enorm. Zij was als arts, als bestuurder en als politica wars van regels en systemen. Zij toonde een stoomlocomotief-achtige kracht waaruit heel veel respect voor haar omgeving sprak. Een bewonderingswaardige vrouw. Vooral wat zij heeft gedaan op het terrein van euthanasie, heeft voor mij en heel veel mensen bijzonder veel betekend. Als ik aan haar denk, denk ik aan hoe je met elkaar omgaat, besef ik dat zorg meer is dan het protocol en het medicijn en hoe belangrijk het is er echt te zijn voor de ander. Wat jij zegt is relevant: ja, dat drijft mij, in alles. Wat ik doe begint met dat ik niet alles weet. Als verpleegkundige kom ik veel bij mensen thuis en dat maakte me nederig op een bepaalde manier. Wat wil je? Je belt ergens aan en je komt in de wereld van een ander. Dat besef ik als raadslid ook. Ik kom niet met een eigen beleidsstuk of een plan, ik kom in jouw wereld. Dat heeft mij als wijkverpleegkundige en als mens enorm gevormd.’

‘Ik koos voor een opleiding als wijkverpleegkundige vanwege de ruimte en de vrijheid. Daar speelde een romantisch idee mee; met je fiets op pad gaan, een idyllisch beeld. Vooral die ruimte wenkte. Ik heb van oudsher moeite met het keurslijf van protocollen, waarvan we eigenlijk met elkaar niet zo goed meer weten waarom we ze nodig hebben. In de thuiszorg werk je om te beginnen met de middelen die er zijn, met de wensen en de dromen van de mensen. Dat doe je dienend en niet leidend. Ik heb ook lang in het ziekenhuis gewerkt en vond het werk daar vooral leidend. Je wordt daar geacht bijvoorbeeld ‘s middags warm te eten en ‘s ochtends voor negen uur gedoucht zijn, omdat de agenda van de dokter leidend is. In zekere zin is dat ook comfortabel als professional. Als wijkverpleegkundige heb ik geleerd dat je vanaf dag één uit je comfortzone moet komen. Het is niet jouw ritme en het is niet jouw huis. Makkelijk is het niet, verre van, als je binnentreedt in die ruimte van een ander. Dat merk ik ook in de politiek. Dingen gaan nu eenmaal vaak makkelijker op de manier waarop je het altijd hebt gedaan. Dus wij organiseren wel even de inspraak, dan mag u allemaal ‘dankjewel’ zeggen en vervolgens gaan we toch door met onze eigen agenda. Dat is de makkelijke weg en die probeer ik dus niet te kiezen.’

Elkaar leren kennen

‘Als ik kijk naar wat me drijft in mijn doen en laten, speelt nieuwsgierigheid een grote rol, hoewel het begrip de lading ook weer niet helemaal dekt. Ik wil wat ik zie snappen, doorgronden. Daar moet je je best voor doen, want in de zorg, maar ook in het raadswerk, loert het risico om de hoek dat je voor een ander iets invult. Dan focussen we op een issue of een methode, waar we wat zich voordoet proberen in te passen. Dat hebben de mensen snel door. Toen ik in 2016 het plan schreef voor de coöperatieve wijkraad, heb ik eerst een wethouder gebeld die niet van mijn partij was. Ik dacht: dit gaat over zoiets essentieels, dit mag niet een partijding worden. Dit gaat over hoe wij met elkaar omgaan in deze stad. Ik kwam ook in contact met de eigenaar van een grote supermarkt. Hij zei bijzondere dingen als: “Armoede verbindt niet meer. Ooit hadden we nog wel die echte arbeiderswijken met de knokpartijen, maar dat is verleden tijd. Wij moeten dat gesprek weer met elkaar aangaan en elkaar leren kennen, we moeten ons anders met elkaar verhouden.” Deze inzichten waren heel belangrijk toen we het Britse idee voor de coöperatieve wijkraad in Groningen verder hebben uitgewerkt.’

Verwondering

‘We hebben een eerder ook een G1000 georganiseerd, waarbij we zijn afgeweken van het protocol. Dat gaat er immers vanuit, dat je alleen met bewoners spreekt. Maar dan krijg je een soort boodschappenlijstje. Dus wij hebben ook raadsleden, wethouders en ambtenaren ingeloot, zodat dat het een opgave werd van ons allemaal. Hierdoor lag er een goede basis voor de coöperatieve wijkraad. Daar kwam bij dat de burgemeester er ook heel erg in geloofde en de uitkomsten meenam naar het college van B&W. Dat neemt niet weg dat overal vragen rezen. In het gemeentelijke managementteam vroeg men zich bijvoorbeeld af: van wie is dit, wat is de status? Ook het college stoeide er even mee: is dit geen initiatiefvoorstel vanuit de raad, hoe moeten we iets behandelen, dat niet op de lange termijnagenda staat? Ook verwonderde iemand zich dat ik niemand van mijn eigen partij had gevraagd om te pleiten voor de coöperatieve wijkraad. De wijkraad is er uiteindelijk gekomen omdat het initiatief niet gepolitiseerd is. Vrijwel iedereen weet dat dit bij mij vandaan komt, maar ik sta me er niet op voor. Ik ben zeer terughoudend als het om mijzelf op de voorgrond te plaatsen: we doen dit met elkaar. Wat ik ervan vind, doet er niet méér toe dan wat al die anderen die eraan meegewerkt hebben, ervan vinden.’

‘Het belang van ruimte bleek ook in een andere, letterlijke betekenis. We realiseerden ons als raad dat we over de democratische vernieuwing op een andere manier het gesprek moeten voeren, en dus ook over onze eigen rol raad. De burgemeester kwam toen met het idee om in een andere ruimte dan de raadzaal bijeen te komen. Dat was wennen: alle tafels weg, allemaal in een kring, niet per fractie maar door elkaar en geen microfoon of katheder om je achter te verschuilen. Dat gesprek heeft geholpen. Het college zat op de publieke tribune. In die vrije ruimte raakten we in gesprek over je rol in de stad en wat je toevoegt aan wat er al is. Het ging ook over wezenlijke zaken als: wat doen we als er minder mensen komen stemmen? Wat als polarisatie toeneemt? En: zijn we nog representatief genoeg om dit soort besluiten met elkaar te nemen? Door dat gesprek hebben we als raad bijna unaniem besloten om te gaan experimenteren. De coöperatieve wijkraad is daarvan misschien wel het meest vergaande voorstel. Ruimte daagt mensen uit, ruimte kan verleiden. Je kunt veel meer doen met een zaal dan er alleen zitten. Ook een wijk is ruimte, een plek waar mensen zich veilig moeten voelen en waar ze bekend mee willen zijn. Je kunt ruimte voelen: krijg ik vertrouwen van jou om een beetje aan te klooien?’

Wat betekent het?

‘De coöperatieve wijkraad, zoals we die in de Oosterparkwijk zijn gestart, is van meer af aan gezien als meer dan een kunstje. Het gaat om de combinatie met de democratische werkvormen die we hebben. We kwamen uit op een raad van elf bewoners en zes raadsleden (die de raad vertegenwoordigen en niet een politieke partij) met daaromheen een ‘digitale schil’ van vierhonderd gelote bewoners. Die kunnen input leveren aan de coöperatieve wijkraad, die al haar ideeën aan dat wijkpanel voorlegt, maar ook aan de wijk als geheel. We kennen ook een soort coaches, die bij het samenwerken ondersteunen. Het gaat niet om louter het stemmen, dat is uiteindelijk het slotstuk. Het gaat om het gesprek dat de mensen van de coöperatieve wijkraad met hun buurman en buurvrouw aangaan. Die hele structuur met de raad en de schil daaromheen moet dat gesprek helpen voeren. Dat kan gaan over de straat die opengebroken wordt voor drie maanden. Wat vinden we daarvan? Blijft het bij het aanpassen van de riolering of moet er meer gebeuren? Wat betekent het voor wie precies en wat spreken we dan af? We zien in de praktijk eigenaarschap ontstaan en op vele verschillende manieren zien we hoe mensen elkaar aanspreken en verder helpen. Dan gaat het over het wandelen met eenzame buurtgenoten bijvoorbeeld en zegt iemand: “Als dat dertigduizend euro kost, waarom doen we dat dan niet zelf?”’

‘We hebben als gemeenteraad gezegd tegen de wijkraad: “Jullie mogen over alles gaan in de Oosterparkwijk. Behalve wat wettelijk is geregeld, zoals de toegang tot de WMO. En de bevoegdheden van de burgemeester blijven bij de burgemeester.” Dat leek iedereen een goede zaak. Ook hebben we duidelijk gezegd dat we als stad vluchtelingen blijven opvangen en statushouders huisvesting willen bieden, maar in de Oosterparkwijk krijgen jullie het volledige zeggenschap over wáár die mensen komen te wonen. Thema’s die nog niet echt aandacht hebben gekregen zijn wijkoverstijgende thema’s, zoals grote infrastructurele projecten.’

‘Ik woon zelf in de Oosterparkwijk, maar ik heb me uit laten sluiten van de loting en ben ook niet een van de zes raadsleden in de wijkraad. Dit is nu eenmaal niet van mij, dit is van iedereen, die vanuit zijn of haar eigen overtuiging graag iets wil doen. En dus niet voor wie per se meegaat in het verhaal van D66. Soms denk ik: het spel is te belangrijk geworden, dat spel van winnen, organiseren van meerderheden en voor de bühne je punten scoren. Ik werk heel graag samen met de oppositie die immers ook een achterban heeft. Ik zal mij nooit bij de SP aansluiten, maar zij verenigen veel mensen. Ik vind dat ik niet alleen raadslid ben voor de mensen die op ons gestemd hebben of wiens zienswijzen passen in ons verhaal; ik ben raadslid voor de stad.’

‘Wat mij drijft is de verwondering over wat er gebeurt als mogelijkheden van de representatieve democratie met participatieve krachten samenkomen. En vooral, als we dat vanuit het stadhuis niet proberen te organiseren, maar te laten gebeuren. Ik denk vaak bij nieuwe burgerinitiatieven: hou het stil, straks nemen we het op het stadhuis weer over. Soms zeg ik het ook: “Doe vooral je ding, want dan kan er namelijk iets ontstaan.” Het is een enorme opgave om de afstand tussen die twee klein te houden, voor je het weet zijn het weer twee gescheiden werelden. Dan lees ik op Facebook dat een wethouder er niks van snapt en vraag ik me af of de schrijver weet waar die wethouder mee bezig is. Natuurlijk kun je zeggen: “Wethouder, leg nou eens beter uit wat je van plan bent, doet of bereikt.” Maar dat is weer één kant van het verhaal. Ook de ander moet meer luisteren, heeft iets in te brengen. Het gaat om het gesprek. Daarom staat er om de wijkraad een wijkpanel (heen), met mensen die digitale gesprekken met elkaar voeren. Dan praat je in een groepje van vijf met elkaar. Als het nodig is, gaat de uitkomst naar een andere groep en die gaan daar weer over praten. Laatst zeiden een aantal bewoners na deelname aan een digitaal wijkgesprek: “Weet je, ik zeg heel vaak dat ik een aantal dingen stom vind, maar wat weet ik er eigenlijk van? Als ik zo met anderen praat, weet ik vaak niet genoeg om er écht wat van te vinden.” Wat mij als raadslid drijft in zo’n experiment is dat je daar een bijdrage kunt leveren aan een echt gesprek. En laten we wel wezen, er gaan ook wel eens dingen mis. Natuurlijk. Dan denk ik: nou, dit vond ik toch niet zo heel erg leuk. Ik ben heel open, dus ik zeg ook dat ik iets heel spannend vind. Ik begin soms ook over mijn dromen en dan staan mensen me aan te kijken of ik knettergek ben. Maar dat is voor mij een fijn begin, om dat gesprek te hebben, want wie heeft er geen dromen, iedereen toch?’

Kindertop

‘Ik vind het fantastisch hoeveel mogelijkheden je allemaal krijgt en hoeveel deuren weer voor je opengaan. Daardoor weet je ook weer mensen bij elkaar te brengen. Een tijdje geleden ben ik in Brussel geweest, met mijn zoon van acht. Die is nogal Europa-minded, we hebben geen idee hoe dat komt, ha! In de trein op de terugweg zei hij: “Europa, dat gaat eigenlijk over vrienden, hè mam? Over dat je misschien elkaar niet altijd even aardig vindt, net zoals in mijn voetbalteam, maar je moet het samen doen om een punt te scoren.” Toen dacht ik: wat mooi. Ik dacht ook: eigenlijk laten wij kinderen veel te weinig meedenken, terwijl wij dingen besluiten die hun toekomst aangaan. Europa heeft het moeilijk momenteel, dus ik heb een plan gemaakt voor een Europese kindertop. Het organiseren van het gesprek, dat is wat me ook hier drijft. De principes van de G1000 kunnen ons helpen, dus we loten 1000 kinderen uit alle lidstaten. Die komen voor drie of vijf dagen, afhankelijk van het programma, naar Brussel. Niet om het verhaal van Europa te maken, maar wel het verhaal van hun toekomst. Hoe kijken zij naar vriendschap en hoe kijken zij naar de omgeving waarin ze groter worden? Kinderen kunnen heel goed de ander zien. Dus ik denk dat het enorm leerzaam is voor grote mensen en geniet nu al van de weerstand die ongetwijfeld op mijn weg komt. Ik heb al een aantal mensen van de Commissie en het Europees Parlement gesproken. Ik haal niet voldoening uit continu gedoe, natuurlijk, maar ach, het is mijn manier om bij te dragen aan iets waar we allemaal gelukkiger van worden.’