Oktober 2018

Auteur: Guido Rijnja

Dagmar Oudshoorn volgde een opleiding als orthopedagoog, werkte met gedragsgestoorde jongeren en bij de Raad voor de Kinderbescherming. In 2002 werd ze deelgemeentebestuurder in de Rotterdamse deelgemeente Feijenoord en in 2008 burgemeester van Uithoorn. Sinds 1 maart 2018 is ze hoofd Operatiën van de Eenheid Amsterdam van de politie.

‘Ik was drie, vier weken bestuurder van de deelgemeente Feijenoord. Op de agenda stond een bewonersavond in de Landbouwbuurt, een buurt in Vreewijk, waar in één straat soms hele families woonden, ouders en alle kinderen en kleinkinderen bij elkaar. Er moest gesloopt worden, want het was vreselijk verpauperd. Ik kom in een zaaltje met van die harmonicadeuren, waarvan er steeds  weer een openging, want er kwamen steeds meer mensen binnen. Bóze mensen vooral, ik zie me daar nog staan: ik wist van toeten noch blazen, kwam oorspronkelijk niet uit Rotterdam, oef, dat heb ik geweten. Ongezouten werden mijn oren gewassen, dát ik niet wist wat er speelde en wáár had ik het over, hóezo verpauperd? Dan stond er zo’n type bodybuilder op, met dat hele repertoire, op zijn Rotterdams: onvervalst werd ik voor rotte vis uitgemaakt. In mijn herinnering flitst iemand van de woningcorporatie voorbij, die met een oliekannetje rondliep: bij alles wat de bewoners zeiden, slaagde hij erin om nog meer olie op het vuur te gooien. Er klonk dedain in door, dat kon echt niet. Ik weet nog dat ik toen de microfoon heb gepakt en zei: “Mensen, ik weet niet hoe het zit, maar ik kom  morgen naar jullie toe.”’

‘De volgende dag ben ik zó geschrokken van de erbarmelijke omstandigheden waarin de mensen moesten wonen. Ik heb me eigenlijk diep geschaamd, dat in een land als Nederland mensen in zulke huizen wonen, met gaten in de vloer, maar aan de andere kant hadden sommigen er paleisjes van gemaakt. Er was een gezin met een moeder en vijf, zes zonen en een kleinkinderen en die wilden bij elkaar blijven. Ik heb hen moeten vertellen dat er iets moest veranderen, maar vooral gekeken naar wat er wel kon gebeuren. Eén ding was duidelijk: ik kon het niet zelf oplossen. De mensen van de bewonersorganisatie zijn toen zo belangrijk geweest. Ze hebben me rondgeleid: dezelfde mannen, die me op die bewonersavond alle hoeken van de zaal lieten zien. Dezelfde mannen, die zeiden: “Joh, zo’n meissie alleen, dat kan niet hoor”, en dan werd ik hup in de auto geladen en brachten ze me thuis. Diezelfde mannen waren er ook toen ik ziek was, elke week kwamen ze bij me langs. En toen ik jaren later geïnstalleerd werd als burgemeester in Uithoorn, waren ze er ook bij. Door achter een zaak te gaan staan en je daarvoor in te zetten, kun je dingen voor elkaar krijgen. Misschien verandert het niet helemaal precies zo het als jou voor ogen staat, maar je kunt er wel voor zorgen dat er iets ombuigt. En wat is het ongehoord belangrijk, dat je duidelijk bent, eerlijk zegt wat wel kan - en wat niet.’

Maatwerk

‘Wat vraag je nóu, of ik toen mijn repertoire heb ontdekt? Nee zeg, ik geloof in maatwerk. Je moet geen eenheidsworst maken. Een repertoire klinkt als een kunstje en dat hebben mensen heel snel door. Als je het niet doet met je hart, als je niet in ze gelooft, maar als je het doet omdat het je salaris opbrengt, vergeet het dan maar. Daar was ik al eerder achter gekomen, maar dat geldt dubbel en dwars als je bestuurder bent. Je moet het niet doen als een kunstje. Het moet echt intrinsiek zijn. En je moet geen beloftes doen die je niet waar kan maken.’

‘De politiek en het lokaal bestuur kwamen op mijn pad, toen ik een cursus ging doen, ‘Vrouwen met politieke ambities’. Ik kwam het tegen in de krant, woonde op de Kop van Zuid en zat al een tijdje met vragen als deelgemeente en gemeente, hoe verhoudt zich dat nou tot elkaar? Daar zaten we met een groep vrouwen aan tafel, allemaal maatschappelijk betrokken, en o ja, je moest wel even lid worden van een politieke partij. Dat was voor mij niet zo heel erg moeilijk, want ik kom uit een ouderwets rood nest, dus die keuze was snel gemaakt. Toen kwamen de kandidaatstellingen en iemand vroeg of ik wilde meedoen. Ik werd in de deelraad gekozen. Aanvankelijk was dat parttime. Ik werkte drie dagen in Feijenoord en twee dagen in Den Haag, bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dat voelde als twee dingen half doen, dus heb ik besloten me volledig op de politiek te richten. Ik hoopte de portefeuilles Jeugd en Welzijn te krijgen en voor jongeren iets betekenen, maar het werd Verkeer en Vervoer en Speeltuinwerk en twee wijken, Katendrecht en Vreewijk. De eerste vier jaar van mijn bestuursperiode heb ik denk ik in drie verschillende besturen gezeten, want er was elke keer weer een bestuurscrisis. Elke bestuurscrisis kreeg ik er weer enkele uren bij. Toen bleek Verkeer en Vervoer eigenlijk een hele interessante portefeuille, net als het Buurt- en Speeltuinwerk, maar vooral die twee wijken daagden me uit: hoe ga je met je bevolking om, hoe participeer je, hoe laat je ze stralen en vooral: hoe neem je mensen serieus? Dat is wat je noemt een rode draad, als ik dwars door de afgelopen jaren kijk.’

Het beginpunt

‘Ik zie nog een rode draad en dat is zorg voor sociale veiligheid. Ik ben mijn werkzame leven begonnen als stagiair in de Hunnerberg, een rijksinrichting voor criminele en gedragsgestoorde jongens In Nijmegen. Daar zag ik, zou je kunnen zeggen, het einde van trajecten in een leven dat niet liep zoals jongeren die moeten of zouden willen leiden. Ik zag jongeren die slechter uit de instelling kwamen dan dat ze erin gingen. Soms hadden ze een enorme rugzak. Dat kon een stoornis zijn, maar wat ze vooral gemeen hadden, was dat ze veel hadden meegemaakt en heel weinig mensen tegen waren gekomen, die hen op het rechte pad konden houden of hen het gevoel gaven dat ze er mochten zijn. Toen de politiek op mijn pad kwam, dacht ik dus: nu ga ik aan het begin zitten. Toen ik in Feijenoord aan de slag ging, dacht ik: het moet mogelijk zijn, ervoor te zorgen dat ze niet op dat eindpunt terecht komen. Dat was mijn redenatie toen. Eigenlijk is dat gevoel tot op de dag van vandaag een rode draad in mijn werk. Ik heb steeds een hele sociale portefeuille gehad, als bestuurder van de deelgemeente, maar ook als burgemeester heb ik een inhoudelijke portefeuille, waarin ik met overlast gevende jeugd te maken hebt, met veiligheid en zorg. Een jeugdinrichting is een eindstation, in de wijken kun je preventief werken, waardoor je mogelijk voorkomt dat mensen afglijden.’

‘Ik wilde helemaal geen orthopedagogiek studeren, maar geneeskunde. Twee keer ben ik uitgeloot. Ik werkte als vrijwilliger met kinderen met een verstandelijke of een lichamelijke beperking, en kwam toen op orthopedagogiek. Eigenlijk had ik een hele totaal andere afstudeerrichting, maar één college van Juliaan van Acker over opvoedings- en gedragsproblemen was van beslissende betekenis. Toen ik hoorde dat de Hunnerberg geopend zou worden, heb ik me gemeld. Ik was 23, en daar begon de stage met jonge gasten tussen de 12 en 23 jaar, de een had een strafrechtelijke maatregel, een jeugd-tbs, een ander was er vanuit een crisissituatie geplaatst. Stuk voor stuk jongens die vreselijk veel hadden meegemaakt en het bloed onder je nagels vandaan konden halen. Wat ik vooral zag was, dat ze heel erg baalden, van mislukking naar mislukking gingen, hun faalangst, de probleemgezinnen waar ze uit kwamen. Niet allemaal, natuurlijk, maar het werd me duidelijk: zet een kind dat door gedrag of door omstandigheden in een gesloten jeugdgevangenis of een behandelinrichting zit, naast jongeren die moorden hebben gepleegd, dan komen ze er over het algemeen niet beter uit. En dan ga je jezelf vragen stellen. Hoe komt zo’n kind op dat punt? Is het omdat het er al in zit, zijn het psychopaten of sociopaten? Die zaten er tussen natuurlijk, maar heel veel kinderen waren zo geworden. Sommige kinderen hadden anderen misbruikt omdat ze zelf waren misbruikt. Sommige kinderen kregen nooit bezoek van enige familie. Sommige kinderen hadden trauma’s uit hun jeugd. Vluchtelingenkinderen zaten ertussen. Sommige kinderen kwamen uit gezinnen met heel weinig middelen. Ik ben altijd geïntrigeerd geweest van, hoe kan het nou dat de een het wel redt, en de andere het niet?  Ik heb daar behandelplannen gemaakt: slaat dit nou aan, slaat dat nou aan? Och, wat heb ik gezocht, maar vooral rijpte die ene vraag: moet je niet veel vroeger beginnen, in de jeugd al, op het moment dat ze dreigen af te glijden, door ze dan niet los te laten, maar juist vast te houden?’

Stapjes

‘Op een dag stond hier in Uithoorn een jongen die in de Hunnerberg had gezeten voor de deur. Ik doe de deur open, en zeg: “Hé!” En hij zegt: “Hé!” Postbezorger was hij geworden. Een grote, stevige vent, die vertelde over zijn vrouw en kindjes; hij deed het goed en was heel trots op zichzelf dat hij het toch gered had. Wat ik in de Hunnerberg toen heb geleerd is, dat je niet moet verwachten dat ze dankbaar zijn, en dat een klein stapje al heel fijn kan zijn. Je moet niet gericht zijn op directe-behoeftebevrediging. Je hoort in dit werk niet vaak: wat is het fijn dat je er bent. Eigenlijk heb ik nooit werk gehad waar je directe resultaten zag. Maar wel stapjes. En wat kan een klein stapje een  grote impact hebben.’

‘Ik moet nog wel eens denken aan Juliaan van Acker, de professor uit Vlaanderen, die met zoveel passie en drive kon vertellen over zijn vak. Ik was het niet met al zijn inzichten eens, maar hij heeft wel de basis gevormd van hoe ik nu nog steeds denk als het gaat over maatschappij en opvoeding. Dat we vaak te laat zijn, wat kleine stapjes kunnen betekenen, het idee dat je er kunt zíjn, hoe je invloed kunt uitoefenen, grenzen kunt helpen zien, maar ook voor mensen kunt gaan staan als ze het nodig hebben, en ze ook weer langzaam vertrouwen geven waar dat kan. Ik heb toen ook geleerd dat je soms moet constateren: dit gaat niet lukken. Dat heb ik in die periode in de Hunnerberg gezien, maar ook toen ik daarna bij de Raad voor de Kinderbescherming kwam werken, waar ik strafzaken op mijn bordje kreeg. Ik bezocht jongeren als ze vastzaten op het politiebureau voor een delict. Daar deed ik de zogeheten OM-afdoeningen, dan volgde er een taakstraf, een leerstraf of een boete. Dat werkte niet bij  iedereen, maar ik werkte graag met deze doelgroep: eens kijken waar ze naar op weg waren, en dan de volgende stap helpen zetten.’

Waarom dan?

‘Wat heb je nou als bestuurder beschikbaar? Soms is dat heel weinig. Ik zal niet vergeten dat ik deelgemeentebestuurder werd en echt niet wist wat een motie was. Ik ben steeds gewoon gaan praten, ook met de ambtenaren, en wat ik altijd doe, is kijken waar zíj het vandaan halen: oké, dit doe je, maar waarom dan? En kan het ook anders? En gaandeweg leerde ik natuurlijk ook, dat ik kon zeggen: ik wil het anders. Toen ik begon in Feijenoord was daar de ervaren bestuurder Johan Henderson. Dan probeerde ik iets door het dagelijks bestuur te loodsen en dan ging hij gewoon dwarsliggen. Later heeft hij ook wel eens gezegd: “Dat hielp bij jou, want daar word jij fanatiek van”, en dat klopte gewoon: dan ging ik net zolang zoeken tot ik het echt voor elkaar kreeg. Johan was iemand met een enorme drive, en hij kon ook wat je noemt een machtspoliticus zijn. Ik heb toen veel geleerd, ook hoe ik het niet wilde. Het is zo belangrijk dat je mensen ontmoet die je leren hoe je het niet wilt. Mensen, die je helpen om ruimte te vinden, die je de ruimte ook geven, ja, daar werd ik dus creatief van: hoezo ‘nee’, denk je dan, kop in de wind.’

‘Natuurlijk kan ik ook terugvallen op vaardigheden, zoals ik die als orthopedagoog aanleerde. Kijk, op het moment dat je in een probleemgezin komt en je gaat zeggen wat mensen moeten doen, sta je zo weer buiten. Je moet ook luisteren en veel vaardigheden op het vlak van opvoedings- en gedragsproblemen komen van pas, merkte ik afgelopen jaren, ook al ging ik een andere richting op.’

Iedereen is gelijk

‘Ik ben maatschappelijk bewust opgevoed en heb veel vrijwilligerswerk gedaan, al van jongs af aan.  Een rood nest in Goes, waar we altijd met z’n tweeën waren: mijn moeder en ik. Pesten mocht niet thuis, je kwam op voor hen die het minder hadden, iedereen is gelijk: dat kreeg ik heel erg mee. Van jongs af aan móest ik naar het journaal kijken én de krant lezen, ook al waren het alleen de koppen. Ondertussen wist je wat er speelde in de wereld en wérd er heel wat gediscussieerd thuis! In het nest, waar mijn moeder uitkwam, was dat ook gewoon: iedereen in mijn familie heeft een mening over wat er speelt in de maatschappij - en over hoe het zou moeten dus. Maar vooral werd je aangeleerd dat iedereen gelijk is. Vroeger zeiden ze ‘van een dubbeltje word je nooit een kwartje’. Niet voor mijn oma. Die zei dan: “Vijf gulden!, en dat red je makkelijk, hoor.” Of een tientje of honderd, hoezo, kom op, wat kan wél! En doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Het was allemaal heel nuchter en liefhebbend, met veel aandacht voor jouw en mijn verantwoordelijkheid. Dat heeft me gevormd.’

‘Nieuwsgierigheid is heel belangrijk, denk ik. We grappen wel eens, dat één van de eerste woorden, die ik kon zeggen was: “Waarom.” Ik ben opgevoed met uitleg. Altijd weer uitleg. Natuurlijk kreeg ik soms te horen ‘omdat ik het zeg’, zoals ik dat nu ook tegen mijn zoon wel eens zeg, maar het belangrijkste is dat je als mens op jouw niveau een antwoord krijgt: heel duidelijk. Men vond mijn moeder heel streng, maar ik vond dat ik eigenlijk wel heel veel mocht in die jaren. Zij bepaalde het vierkantje en binnen het vierkantje had ik vrijheid. Bijvoorbeeld: ik mocht al heel jong zelf uitgaan. Maar de harde regel was: geen alcohol. Ik mocht kiezen, dronk ik toch, dan had ik pech, dan mocht ik niet uit. En te laat komen, dat werd niet geaccepteerd. Maar! Als ik het heel erg leuk vond, dan mocht ik bellen; een privilege waar ik denk ik één keer gebruik van heb gemaakt. Ik wist gewoon waar ik aan toe was, en dat vond ik fijn. Het vierkantje werd bepaald: daarin mag je spelen.’

Elastiekje

‘Dat vierkantje kan ik niet uittekenen. Eerlijkheid vind ik belangrijk, integriteit vind ik heel erg belangrijk. Misschien tot in het extreme, hoor, want het heeft er uiteindelijk ook voor gezorgd dat ik afscheid heb genomen van de Partij van de Arbeid. Ik heb in Feijenoord dingen gezien, waarin  mensen beslissingen namen, al naar gelang het hen uitkomt. Ik vond dat er dingen verdoezeld werden. Uiteindelijk heb ik me zo kwaad gemaakt… In een gesprek met de toenmalige landelijk partijvoorzitter knapte er iets. Dat was zo’n grof en onbeschoft gesprek. Toen heb ik mijn lidmaatschap van de partij opgezegd. Iedereen zei: “Je bent getikt, dit is het einde van je carrière.” “Goed”, zei ik, “dat zullen we dan zien.” Ik heb hele duidelijke grenzen, maar je moet erg je best doen om over de grens te gaan.  Kameleon is niet de goede term, maar ik kan me heel goed aanpassen aan situaties. Ik vind dus niet dat je als bestuurder een repertoire moet hebben, want je komt zoveel verschillende situaties tegen. Maar er is el een basis. Die basis is voor mij dat je met respect met anderen omgaat, dat je duidelijkheid wilt geven, ja, écht wílt geven. Die basis heb ik en soms vraagt de situatie dus dat je empathisch bent en soms moet je streng zijn. En soms dus duidelijk maken: dit gebeurt zo, omdat ik het zeg. Of: dit is de wet, het is nou eenmaal zo en nu is het klaar. En eigenlijk was het in Hunneberg ook zo. Er is een basis, dat besef ik heel goed. En laten we wel wezen, ik ben vijfenveertig nu en merk dat ik nog steeds verander. Dat elastiekje dat verschillende kanten op kan, dat had ik vroeger niet zo. Ik was behalve nieuwsgierig ook behoorlijk eigenwijs. Dat ben ik nu nog, behoorlijk eigenwijs zelfs, maar ik heb wel geleerd om dat te doseren en om te luisteren.’

‘Ik ben gestopt als burgemeester en overgestapt naar de Amsterdamse politie. Fascinerend waren de vriendelijke reacties uit het dorp, mensen die zeiden het echt verschrikkelijk te vinden dat ik vertrok. Er was ook een groep die tekeerging op Facebook en op Twitter; overwegend mensen waarvan ik een evenement niet door heb laten gaan of dat zulk soort dingen. Ja, die konden mijn bloed wel drinken. Er zullen altijd mensen zijn waar je echt helemaal niks goed voor kunt doen, zoals er ook mensen zijn waar je het linksom of rechtsom niet mee redt, en dan rest alleen de weg naar de rechtbank. Ik vond het als burgemeester prima als mensen boos waren en een beetje scholden, maar bedreigen of intimideren van mij of mijn personeel, no way. Je mocht hier dan komen voor een paspoort, verder waren alle privileges ook weg. Dan ben ik heel duidelijk, ja.’

DWH-tje

‘De mensen om me heen houden me eigenlijk altijd bezig. Zij houden me scherp. Organiseer je eigen tegengas, heb ik me aangeleerd. Verzamel nooit mensen om je heen, die alleen maar zeggen: “Wat jij doet is gewéldig.” Verzamel de kritische mensen. Mijn ambtenaren moeten trots zijn op wat ze doen, en staan voor hun adviezen, maar alsjeblieft, geef tegengas. Toen ik net burgemeester was - nou zeg ik het heel gechargeerd natuurlijk - had ik het idee dat de mensen klaar zaten met hun kladblokje. Niks ‘zeg het maar’, ik wil jóuw expertise! Natuurlijk heb ik een mening, die ik soms even moet opschorten. Tegelijk moet je bij mij niet aan komen zetten met alleen maar hapklare brokken, daar doe ik niet aan mee als bestuurder. Dus als mensen een project al helemaal uitgedacht hebben en aan het eind vragen wat ik er van vind, dat is niet handig, want ik vind er áltijd wel wat van. Neem me mee, wat zijn je kaders, wat beweegt je, wie doet ertoe, waarom, waarom gaan we dit doen? Als ik alleen maar een uitkomst krijg voorgelegd, dan is de kans groot dat je binnen een paar minuten mijn kamer weer uit bent. Dan word je weggestuurd, nou ja, dan zeg ik: “Ga nog maar nadenken, of ga het gewoon doen.” Ach ja, in Feyenoord spraken ze wel eens van het DWH’tje: Dagmar Wil Het. Maar dat ging gelukkig altijd over de inhoud. In Uithoorn wisten ze ook heus wel wanneer ik vind dat iets echt op een bepaalde manier moet, maar dat heeft altijd te maken met inhoud. Dat is de doorzettingsmacht die je op den duur krijgt. Waar je gebruik van kan maken om dingen voor elkaar te krijgen, maar geen misbruik van moet willen maken. Mijn mensen zijn mijn mensen, maar ze zijn niet een verlengstuk van mij, want dan is het iets instrumenteels, en dat wil ik echt niet. Je doet het samen, ik denk dat dat het is. En iedereen heeft daarin zijn eigen aandeel. Maar ik vind het eigenlijk nog leuker om die doorzettingsmacht te gebruiken om iemand anders te laten stralen. Ik hoef dus ook niet zo nodig in de krant.’

‘Ik kijk naar mensen om me heen, zoals ze hopelijk ook vaak naar mij kijken: staan we nog lekker met onze beide beentjes op de grond? Toen ik bestuurder werd in Feijenoord kreeg ik van een vriendin een spiegel. Zo’n kitsch, zilveren ding met aan de ene kant een gewoon spiegelbeeld en aan de andere kant vergroot het beeld uit. In een briefje schreef ze: zorg nou dat je jezelf altijd in de spiegel aan kunt kijken. Kijk, dat zijn de mensen die je om je heen nodig hebt. Want macht kan corrumperen. Daar moet je je heel erg bewust van zijn. Op het moment dat een casus onder mijn huid gaat zitten, betekent dat, dat ik zorg, dat ik dat met mijn team deel. Dan kun je er samen voor zorgen dat je zuiver blijft kijken. Je bent bestuurder, maar ook gewoon mens. Dus je hebt ook gewoon de neiging, als iemand voor de zoveelste keer het bloed onder je nagels vandaan haalt, om te zeggen ‘daar ben ik heel snel klaar mee’. Ook dan moet je de vraag kunnen stellen en ‘m beantwoorden: ben ik eerlijk? Dat begint hier aan deze tafel, in het gemeentehuis. We zijn een jonge organisatie en dat is een bewuste keuze. We nemen jonge mensen aan en kiezen er dus voor dat ze soms minder ervaren zijn, dan dat je nodig hebt. Iemand die in opleiding is, doet niet gelijk alles goed. Die moet je de kans geven om te groeien. Dat is wat we hier heel belangrijk vinden, dat is wat ík heel belangrijk vind. Misschien ben ik dan toch nog steeds een oude sociaaldemocraat die in het verheffen van het volk gelooft.’