Verward tussen 09.00 en 17.00? Duidelijk is geworden dat een zorgvraag zich niet laat vangen tussen 09.00 en 17.00. Er zal geïnvesteerd moeten worden in de meest kwetsbare burgers door gemeenten om de bereikbaarheid van de meldfunctie en de beschikbaarheid van passende zorg te vergroten. Samenwerken, commitment, uniformiteit en een financiële overeenstemming zijn hier belangrijke voorwaarde bij. 

In Noord-Holland-Noord werd onderzoek gedaan naar de praktijk van meldfuncties in bij personen met verward gedrag. Geïnteresseerd in het onderzoek? Stuur een e-mail naar susan@vcare.nl en u ontvangt het rapport.

Achtergrond en doel 

Het vraagstuk van personen met verward gedrag is onverminderd actueel. In 2019 kwamen er bij de politie ruim 90.000 meldingen binnen over personen met verward gedrag. Dit betroffen personen met verward gedrag die overlast bezorgden of pogingen tot zelfdoding (E33 en E14 meldingen). Ook is er in de afgelopen jaren een aantal incidenten geweest die een grote maatschappelijke impact hebben gehad. Hierdoor is de aandacht voor oplossingen in eerste instantie vooral uitgegaan naar de acute zorg en veiligheid, zoals vervoer, opvang en triagelocaties. Vanuit het land wordt door verschillende partijen, zoals het ministerie, de politie en patiënten- en familie belangenorganisaties aangedrongen op een 24/7 bereikbaarheid van een meld- en adviespunt. Een meldpunt voor mensen waar geen acute hulp voor nodig is, maar wel zorgen over zijn. Dit is een groep die tussen wal en schip dreigt te vallen.

In dit praktijkgerichte onderzoek heb ik kennis aangedragen die bij kan dragen aan de oplossing van het maatschappelijke probleem rondom personen met verward gedrag, in het bijzonder de meldfunctie. Het doel van dit onderzoek is om de samenwerking tussen de betrokken partijen te verbeteren teneinde de meldfuncties voor personen met verward gedrag te optimaliseren en zo te komen tot een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag.

Resultaten

Teneinde een antwoord te geven op de hoofdvraag ‘Hoe kan de meldfunctie voor personen met verward gedrag in Noord-Holland-Noord door de betrokken partijen gezamenlijk optimaal worden georganiseerd?’ zijn vijf deelvragen beantwoordt:

1. Wie zijn de personen met verward gedrag en vanuit welke perspectieven willen zij geholpen worden?
Personen met verward gedrag zijn niet onder een noemer te vangen. De zorgvragen voor deze personen variëren in aard, omvang en de mate van urgentie (acuut of niet-acuut). De opvolging van deze meldingen (zorgvraag) vraagt om een eenduidige aanpak van alle betrokken partijen als het gaat om waar men terecht kan, bereikbaarheid en beschikbaarheid. Maatwerk is hierbij essentieel. Zowel vanuit de literatuur als vanuit de respondenten komt de wens naar voren om personen met verward gedrag als volwaardige personen te zien die altijd deel zullen blijven uitmaken van een inclusieve samenleving. De persoon met verward gedrag wil niet ‘opgelost’ worden maar gezien, gehoord en geholpen worden. Betrokken partijen roepen op naar normalisering en begrip.

2. Wat is een adequate meldfunctie?
Optimalisatie van de meldfunctie voor personen met verward gedrag vraagt om samenwerking. Voor een goed werkende aanpak is het van belang dat de melding van een persoon met verward gedrag leidt tot een zo snel mogelijke inzet van passende hulpverlening. Afstemming over gebiedsindeling, wetgeving en financiële afbakening en verantwoordelijkheden zijn hierbij belangrijke beïnvloedende factoren.
Een relatief klein percentage van de meldingen heeft een acuut karakter. De grootste uitdaging ligt dan ook op het verder vormgeven van de meldingen met een niet-acuut karakter. Hierbij zijn de GGD en de gemeenten aan zet. Verschillende geldstromen en het werken met 18 verschillende gemeenten maken dit complex. Gemeenten hebben nog geen overeenstemming over hoe een meldpunt voor niet-acute zorg in te richten. Zo zijn de schaal en de openingstijden factoren die nog niet vastliggen.

3. Wat zijn de beïnvloedende factoren rondom de meldfunctie bij personen met verward gedrag?
Beïnvloedende factoren zijn zichtbaar op verschillende gebieden. De aandacht vanuit de politiek heeft het thema ‘personen met verward gedrag’ op nieuw op de kaart gezet maar laat tevens een grote lobby vanuit de politie zien die als een onevenredige druk bij de andere partijen wordt ervaren. Een landelijk nummer, wat door de politiek wordt aangemoedigd, wordt in de praktijk vertaald als een systeemoplossing die op dit moment niet haalbaar is. Heldere wetgeving dan wel interpretatie van bestaande wetgeving rondom informatie- uitwisseling wordt in de praktijk gemist en als essentieel gezien om de meldfunctie goed in te richten. De gebiedsindeling op politie-eenheid niveau wordt in de praktijk als niet passend ervaren. De veiligheidsregio lijkt hierbij meer passend. Financiële schotten worden als belemmerend ervaren om tot een integrale acute en niet-acute meldfunctie te komen. Bewustwording voor de politieke context vraagt om begrip en respect naar elkaar. Het formuleren van een gemeenschappelijk doel waarbij dezelfde taal wordt gesproken kan hierbij helpen.
 
4. Wie zijn de belangrijkste spelers rondom de meldfunctie voor personen met verward gedrag in Noord-Holland-Noord. Is iedereen aan boord?
Afstemming van proces en organisatie is vooral belegd bij de politie, GGD en de GGZ. Deze drie partijen vormen de ‘ingang’ van de acute en niet-acute meldingen en worden gezien als de partijen die gezamenlijk een adequate meldfunctie kunnen bewerkstelligen. De partijen die verantwoordelijk zijn voor de opvolging van de melding dienen nauw betrokken te worden in deze samenwerking.

5. Wat is een effectieve samenwerking en wat is er nodig vanuit het begrip ‘samenwerking’ om de meldfunctie te optimaliseren?
Het afgelopen jaar heeft Noord-Holland-Noord een enorme stap voorwaarts gezet om een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag te realiseren. Zowel ambtelijk als bestuurlijk is er een gezamenlijk urgentiebesef op gang gekomen.
De dynamische context binnen een nieuwe werkelijkheid, de vele betrokken ketenpartners en het onduidelijke machtscentrum maken dat alle partijen beseffen dat er een gezamenlijk samenwerkingsvraagstuk is dat geen enkele partij solistisch kan oppakken.
Vanuit het begrip ‘samenwerking’ wordt de relatie als basis voor een goede samenwerking gezien. Het vertrouwen op bestuurlijk niveau wordt door de korte lijnen en de tijdsinvestering die gedaan is om elkaar te leren kennen als aanwezig en positief ervaren.
Er is vertrouwen in de intenties, de goede bedoelingen en de beleidsafspraken op bestuurlijk niveau. Dit wordt niet altijd gezien in de (vertaling naar de) praktijk.

Als het gaat om de ambitie om tot optimalisatie van de meldfunctie te komen wordt aangegeven dat de focus hier pas net naar is verlegd en dat deze gezamenlijke ambitie nog niet geheel uitgesproken en inzichtelijk is. De samenhang tussen ambitie en belangen wordt nog gemist. Wel hebben de partijen begrip voor elkaars organisatiebelang en beseffen ze dat belangen tegenstrijdig kunnen zijn. Het belang vanuit de politie komt overheersend naar voren in de samenwerking en lijkt niet altijd in balans te zijn met de belangen van de andere partijen.

Met de opgebouwde structuur in Noord-Holland-Noord is de uniformiteit geborgd en is er een helder proces op gang gekomen. Binnen het proces lijkt een nieuwe fase te zijn gekomen waarbij behoefte is aan meer richting en sturing en vertaling naar de praktijk. 

Kijkt men naar de organisatie is het niet voldoende hebben van passende zorg achter een niet-acute melding een belemmerende factor. Bijvoorbeeld als r geen sprake is van een duidelijk psychiatrische beeld en de problematiek zich bevindt in de psychosociale context of middelengebruik. 
Visionair en verbindend leiderschap heeft zich in Noord-Holland-Noord reeds bewezen, de volgende stap vraagt om daadkracht, besluitvaardigheid en pragmatisch leiderschap.

Afsluitende opmerkingen en aanbevelingen 

Het is belangrijk dat partijen elkaar goed leren kennen, dat rollen en verantwoordelijkheden goed worden afgestemd, dat ervaringen worden geëvalueerd, dat uitgangspunten de samenwerking zo min mogelijk belemmeren en dat het is van belang dat er een gedeelde visie ontstaat.