Zodra onherroepelijk is komen vast te staan dat een raadslid één van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, houdt hij van rechtswege op lid te zijn. De zetel wordt niet behouden tot de onherroepelijke toelating van de opvolger. Voordat het lidmaatschap eindigt moet betrokkene zelf de gemeenteraad inlichten en daarbij ook de reden vermelden. Doet hij dat niet, terwijl de voorzitter van de raad van mening is dat betrokkene niet aan de eisen voldoet, dan waarschuwt deze hem schriftelijk. Indien het raadslid aan deze waarschuwing geen gehoor geeft, geeft de voorzitter van de raad na acht dagen aan de voorzitter van het centraal stembureau kennis van het einde van het lidmaatschap. In andere gevallen doet de voorzitter van de raad deze kennisgeving na de beslissing van de raad.

Het staat betrokkene vrij de zaak uiterlijk op de achtste dag na dagtekening van de waarschuwing te onderwerpen aan het oordeel van de gemeenteraad. Belanghebbenden kunnen zowel tegen het besluit van de raad als tegen de waarschuwing van de voorzitter van de raad in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Pas hierna staat onherroepelijk vast dat niet aan de eisen is voldaan en eindigt het lidmaatschap van rechtswege. Het centraal stembureau beslist vervolgens over de invulling van deze vacature.

Pleegt een raadslid een verboden handeling als bedoeld in artikel 15 Gemeentewet, dan kan hij door de voorzitter van de raad in zijn betrekking worden geschorst. Vervolgens kan het vertegenwoordigende orgaan hem van zijn lidmaatschap vervallen verklaren, mits de geschorste in de gelegenheid is geweest zich mondeling te verdedigen. Ook tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikelen X 5, X 8 van de Kieswet