Rol samenwerkingsverband
De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, dan kan een aanbod voor het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gedaan.
Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien vormt het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden. 

Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplan op waarin - onder meer – wordt aangegeven welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe de scholen met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, op welke wijze verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.

Op overeenstemming gericht overleg met gemeenten
In de wet is bepaald dat samenwerkingsverbanden over het concept van het ondersteuningsplan op overeenstemming gericht overleg (OOGO) voeren met de gemeente(n). Immers, het beleid van samenwerkingsverbanden en dat van gemeenten kan over en weer gevolgen hebben. Zo is de gemeente, behalve voor het leerlingenvervoer, ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leerplicht, de onderwijshuisvesting en het achterstandenbeleid. Bovendien is de gemeente per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd.

Het leerlingenvervoer is een van de thema’s die bij het op overeenstemming gericht overleg ter sprake kunnen komen. In het ondersteuningsplan  wordt aangegeven  op welke scholen extra ondersteuning wordt geboden en welke tussenvoorzieningen er zullen worden gecreëerd. Hiervan is een helder overzicht nodig, waaruit duidelijk valt op te maken wat de gevolgen zijn voor het vervoer van leerlingen.
Gemeenten zijn bij het op overeenstemming gerichte overleg én bij de voorbereiding daarvan met de scholen in gesprek. De partijen zijn zodoende van elkaars inspanningen en beleid op de hoogte. Uit het bovenstaande volgt logischerwijs dat de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan betrekt, zoals is vastgelegd in het derde lid van artikel 3 van de modelverordening.

Instellingen voor cluster 1 en 2
Voor instellingen voor cluster 1 en 2 geldt het volgende: De instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.
Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.