Dat is afhankelijk van de concrete omstandigheden. Alle leidinggevenden moeten zonder uitzondering op de vergunning worden vermeld (artikel 29, eerste lid, van de Alcoholwet). Op de vergunning moet naast de ‘algehele leidinggevenden’ en de ‘onmiddellijk leidinggevenden’ ook ‘de ondernemer’ als leidinggevende worden vermeld. De ondernemer is altijd een van de leidinggevenden. Om op de vergunning vermeld te kunnen staan is een bewijsstuk sociale hygiëne nodig. In beginsel dienen alle ondernemers, bedrijfsleiders en beheerders dus over een dergelijk bewijsstuk te beschikken.

Daarop is wel een uitzondering mogelijk op grond van artikel 8, vierde lid, van de Alcoholwet: Als sprake is van een ‘niet-operationele’ leidinggevende dan hoeft deze niet te voldoen aan de eisen sociale hygiëne. Dit is het geval als deze persoon volstrekt geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of exploitatie van het horecabedrijf. Dit moet wel schriftelijk worden bevestigd door de vergunninghouder. De burgemeester maakt daarvan aantekening op het aanhangsel waarop de leidinggevenden worden vermeld. Deze persoon moet wèl voldoen aan de andere eisen die aan leidinggevenden worden gesteld.

Volledigheidshalve zij ook gewezen op de uitzondering op grond van de overgangsregeling die in de Wet van 2 november 1995 tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954 in artikel VIII is getroffen met betrekking tot de DHW-vergunning en het bewijsstuk sociale hygiëne (zie artikel 48d Alcoholwet).

Vergunningen van bedrijven die reeds bestonden op 1 januari 1996 en die op dat moment in het bezit waren van een geldige DHW-vergunning, blijven na die datum van kracht als (nieuwe) DHW-vergunning.

De eisen van sociale hygiëne zijn niet van toepassing voor degenen die op 1 januari 1996 als bedrijfsleider of beheerder op een geldige DHW-vergunning vermeld staan.