Op grond van artikel 33 van de Wet op de lijkbezorging moet een gemeente ten minste één begraafplaats hebben. Meerdere gemeenten mogen ook gezamenlijk een begraafplaats hebben. Deze wettelijke plicht dient een helder doel. Als iemand overlijdt moet zijn lijk kunnen worden ‘bezorgd’. Niet het feitelijke ‘bezorgen’, maar wel het bieden van de laatste rustplaats ziet de wetgever als een overheidstaak. Logisch, want wat te doen met een lijk als het nergens heen kan? Dat zou de openbare orde kunnen verstoren en leiden tot ziekmakende omstandigheden. Ontheffing van de verplichting tot het hebben van een begraafplaats kan door Gedeputeerde Staten worden verleend. Om voor zo'n ontheffing in aanmerking te komen moet de gemeente wel hard kunnen maken dat er een begraafvoorziening is voor de burgers van die gemeente. Zo komt het in de praktijk nog wel eens voor dat er enkel een bijzondere (bijv. een katholieke) begraafplaats is. Burgers die niet behoren tot de Rooms-katholieke kerk kunnen daarop dan toch begraven worden, soms op een afgescheiden deel. Een gemeente die uit meerdere kernen bestaat is niet verplicht voor iedere kern een begraafplaats in te richten. Eén begraafplaats voor de gehele gemeente volstaat wettelijk gezien. Het is dus aan gemeenten om keuzes ten aanzien van die kernen te maken.