Een wethouder kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan de raad. In de Gemeentewet is bepaald dat de wethouder met onmiddellijke ingang ontslag kan nemen (artikel 43, tweede lid). In andere gevallen gaat het ontslag in met ingang van de dag gelegen een maand na de dag waarop de wethouder ontslag heeft genomen of zo veel eerder als de opvolger van de wethouder de benoeming heeft aangenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (2002) is een wethouder geen raadslid meer. Wel kan het voorkomen dat de nieuwe wethouder vanuit de raad wordt benoemd. Dan ontstaat de situatie dat de wethouder tevens raadslid is, tot het moment dat in de vacature van het raadslid is voorzien.

Indien er een wethouder van buiten wordt benoemd (een kandidaat die geen raadslid is), ligt het voor de hand een commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven in te stellen. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, zegt de Kieswet hier niets over. De Gemeentewet geeft in artikel 46 alleen aan dat de wethouder geen onverenigbare betrekkingen mag vervullen. In het model-reglement van orde van de VNG is opgenomen dat bij de benoeming van een wethouder een commissie de geloofsbrieven onderzoekt; ook in het geval van een raadslid die wethouder wordt. De incompatibiliteiten zijn weliswaar grotendeels vergelijkbaar met die voor het raadslidmaatschap, maar dienen toch opnieuw beoordeeld te worden gezien de wijziging van functie.

Artikel 13, 36a, 36b, 39, 41b en 43 van de Gemeentewet