De samenwerkingsverbanden krijgen een vast budget voor onderwijszorg, dat gebaseerd is op het aantal leerlingen binnen het samenwerkingsverband. Binnen het verband worden afspraken gemaakt over de verdeling van geld. De huidige indicatiestelling (v)so en leergebonden financiering (lgf) wordt afgeschaft. Het geld voor cluster 3 en 4 wordt daarom via deze verdeelsystematiek gebudgetteerd toegevoegd aan de bestaande middelen (voor lichte onderwijszorg) voor het samenwerkingsverband.

Bekostiging
Leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs (pro) blijven toegekend aan de scholen, maar worden wel gebudgetteerd. Het bekostigingsmodel waarborgt de positie van het (voortgezet) speciaal onderwijs (cluster 3 en 4). Deze scholen krijgen naast de directe standaard basisbekostiging voor de leerlingen op hun school, een aanvullende bekostiging. Deze wordt in mindering gebracht op de zorgmiddelen die het samenwerkingsverband ontvangt. Toelating tot het (v)so is pas mogelijk als daarover overeenstemming is met het verantwoordelijke samenwerkingsverband.

Overgangsregeling
De scholen hebben verder een prikkel tot zo min mogelijk bureaucratie binnen het samenwerkingsverband doordat scholen zelf de kosten dragen. Wanneer het samenwerkingverband niet uitkomt met de gebudgetteerde middelen, zullen zij uit hun reguliere bekostiging (lumpsum) moeten putten. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als er meer leerlingen naar het speciaal onderwijs worden verwezen dan het zorgbudget toelaat.

Bekostigingsmodel
Er komt een overgangsregeling die samenwerkingsverbanden helpt hun beleid aan te passen op de herverdeeleffecten. In bepaalde delen van het land ligt het huidige aantal indicaties immers ver boven of onder het landelijk gemiddelde. Voor cluster 1 en 2 blijft een apart bekostigmodel van kracht. Ook het onderwijs aan leerlingen in justitiële jeugdinrichtingen en gesloten jeugdzorginstellingen valt buiten de nieuwe bekostiging. De reden hiervoor is dat een samenwerkingsverband deze leerlingen niet kan verplaatsen.