Gemeenten hebben de zorgplicht voor de onderwijshuisvesting en het leerlingenvervoer. Om te voldoen aan deze zorgplicht hebben gemeenten de verordening ‘Voorzieningen huisvesting onderwijs’ en de verordening ‘Leerlingenvervoer’ vastgesteld. Beide verordeningen zijn gericht op het bekostigen van de voorzieningen op basis van de huidige wetgeving.
De zorgplicht voor het onderdeel leerlingenvervoer houdt in dat  gemeenten de plicht hebben leerlingen van het primair en speciaal onderwijs passend vervoer aan te bieden naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school, wanneer de afstand naar deze school een bepaalde grens overschrijdt; voor gehandicapte leerlingen is er geen afstandsgrens.

In ontwikkeling is een traject naar ‘Passend onderwijs’. Doel van ‘Passend onderwijs’ is de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben te verbeteren. Zo wordt het mogelijk om aan leerlingen die voorheen naar het speciaal onderwijs werden verwezen een plaats te bieden op een (speciale) school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs. Leerlingen dienen zo mogelijk ‘thuisnabij’ onderwijs aangeboden te krijgen. De doelstelling wordt naar verwachting in de komende jaren gerealiseerd door in de wet op te nemen dat basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs een zorgplicht krijgen voor de opvang van alle leerlingen.

Het ‘opnemen’ van leerlingen die extra zorg en ondersteuning nodig hebben kan tot gevolg hebben dat de schoolgebouwen moeten worden aangepast. De eventuele aanpassingen hebben een relatie met de beperking van de leerling en de zorg die voor deze leerling nodig is. Op dit moment is het de vraag of en zo ja in welke mate aanpassingen van schoolgebouwen nodig zijn.
Ook is het nog volstrekt onduidelijk hoe de vervoersstromen zich zullen ontwikkelen. Bepaalde geluiden duiden zelfs op een toename.
Momenteel zijn er in het kader van ‘Passend onderwijs’ diverse ‘veldinitiatieven’ en experimenten gaande, verspreid over het land. Naar verwachting zullen deze inzicht geven in de eventuele gevolgen voor de schoolgebouwen en het leerlingenvervoer, op het moment dat genoemde ‘zorgleerlingen’ op bijv. een basisschool wordt ingeschreven.

De VNG wacht de uitkomsten van de ‘veldinitiatieven’ en experimenten af voordat gemeenten een advies wordt gegeven om aanpassingen van een schoolgebouw te bekostigen. Als blijkt dat bouwkundige aanpassingen noodzakelijk zijn is de VNG daarbij op dit moment van mening dat de kosten van deze aanpassingen voor rekening van het schoolbestuur komen, tenzij het Rijk aan de gemeenten extra middelen beschikbaar stelt. Dit standpunt is enerzijds gebaseerd op de wet (aanpassingen als het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten zijn geen voorziening huisvesting onderwijs) en anderzijds op de overeenkomst tussen de VNG en het Rijk, te weten de code interbestuurlijke verhoudingen. In deze code is overeengekomen dat de gemeenten uitsluitend extra financiële verplichtingen aangaan op het moment dat het rijk hiervoor extra middelen beschikbaar stelt. Gezien de ervaringen met en de huidige financiële situatie van het Rijk is de kans klein dat gemeenten voor de aanpassingen extra geld ontvangen.

Voor het leerlingenvervoer blijft het hierboven genoemde criterium van de dichtstbijzijnde toegankelijke school gelden. In de regio’s waar de ‘veldinitiatieven’ en experimenten gaande zijn – ‘de koplopers’ – kan de school die het desbetreffende ‘loket’ voor de leerling aanwijst als dichtstbijzijnde toegankelijke worden beschouwd. Buiten deze regio’s is de huidige wet- en regelgeving van kracht, mét de vereisten voor indicatie door de betrokken commissies.