Als er in de wet staat ‘draagt zorg voor’, dan is dat een taakstelling voor de gemeenten, en een indicatie dat het voor diens kosten en risico komt. Vervolgens moet het kerkgenootschap het op redelijke gronden kunnen verwerven. Wat redelijk is, dat zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Als die er niet uitkomen, dan beslist gedeputeerde staten.  Het is dus belangrijk dat gemeente en begraafplaats al in vroeg stadium overleggen over en weer wat redelijk is qua verwerving van beoogde grond inclusief vergunning kosten en doorleveringsvoorwaarden. De wet geeft geen klip en klaar antwoord, het zal ook van geval tot geval verschillen.

De procedure is als volgt:

  • Een Kerkgenootschap heeft recht op een begraafplaats, die overeenkomt met redelijk deel van de grond die in de gehele gemeente is bestemd voor begraafplaatsen (art. 38).
  • De begraafplaats kan alleen gevestigd worden op grond die daartoe door de gemeenteraad is aangewezen (art. 40 lid 1)
  • Als het kerkgenootschap nog geen eigenaar is van de beoogde grond (die door de gemeenteraad is/wordt aangewezen voor de bijzondere begraafplaats), dan kunnen zij het college verzoeken (“desgevraagd”) zorg te dragen dat het kerkgenootschap die grond kan verwerven (art. 40 lid 3). Dat is volgens de toelichting de aankoop, eventueel onteigening (dit kan alleen de overheid doen), gereedmaken voor de bestemming als begraafplaats. Omdat de zorg bij de gemeente ligt, zijn die kosten voor de gemeente. De kosten voor wijziging bestemmingsplan vallen hier ook onder, tenzij de Omgevingswet anders bepaalt.
  • Vervolgens kan de gemeente die grond doorleveren/verkopen aan het kerkgenootschap, tegen redelijke voorwaarden, bijvoorbeeld tegen kostprijs, waaronder ook de kosten voor wijziging en klaarmaken van de grond kunnen vallen. De wet zegt niet wat redelijk is, maar aandachtspunt is dat als de gemeente voor minder dan de kostprijs/waarde zou leveren, er dan  sprake kan zijn van staatssteun. Het uitgangspunt van artikel 40 lid 3 is wel dat het kerkgenootschap in eigendom kan verwerven. De gemeente zou een aanbod kunnen doen om de grond in erfpacht uit te geven of andere gebruiksrechten aanbieden, maar kerkgenootschap kan erop staan dat zij de grond in eigendom kan verwerven. Voorwaarde daarbij is dat de gemeente in het begin van het proces heeft onderzocht of het kerkgenootschap daartoe over voldoende financiële middelen beschikt.
  • In het uiterste geval als gemeente en kerkgenootschap er niet uitkomen, dan bepalen gedeputeerde staten de voorwaarden, bijvoorbeeld de prijs/leveringsvoorwaarden.

Een kerkgenootschap heeft dus zeker rechten op grond van de Wlb, maar de instemming van de gemeenteraad is in deze ook een belangrijke voorwaarde: het moet een redelijk deel zijn van alle begraafplaatsen en de raad moet ook de grond (kunnen/willen) aanwijzen. Vervolgens komen die kosten voor rekening van de gemeente, maar die levert de grond met redelijke voorwaarden door aan het kerkgenootschap. Daadwerkelijke kosten zullen relevant zijn voor beoordeling wat redelijk is, maar wellicht ook draagkracht van het kerkgenootschap en het belang van de begraafplaats bij gebrek aan alternatieve vergelijkbare begraafplaatsen in de omgeving.

Er is geen jurisprudentie, dus dit is vanuit de wetgeving lastig invullen. Het is echt aan het college van gedeputeerde staten in een specifiek geval om te beslissen wat redelijk is.