Staatssecretaris Van Rij wil de financiële prikkel beperken voor commerciële bureaus die namens inwoners de WOZ-beschikking aanvechten. Deze 'no cure no pay-bureaus' zadelen gemeenten op met onnodig veel bezwaar- of beroepsprocedures om te verdienen aan de proceskostenvergoeding.

Bezwaar maken tegen een WOZ-beschikking

Huiseigenaren ontvangen jaarlijks van hun gemeente een belastingaanslag op basis van de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ). Tegen de hoogte van de waardering – en dus de WOZ-belasting - kunnen huiseigenaren bewaar maken. Zij kunnen dit in principe zelf doen of de gemeente inschakelen voor hulp.

De afgelopen jaren maakte WOZ-bureaus die op basis van ‘no cure no pay’ opereren flink reclame voor hun diensten. Hun verdienmodel bestaat eruit om op een zo eenvoudig mogelijke manier zo veel mogelijk bezwaar en beroep in te dienen om de proceskosten op te strijken. 

Terugdringen overcompensatie

Op 19 september heeft staatssecretaris Van Rij van Fiscaliteit en Belastingdienst daarom het wetsvoorstel Herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en Bpm ingediend bij de Tweede Kamer. De ‘overcompensatie’ wordt teruggedrongen, onder meer door 2 voorstellen:

  • Beperking van de vergoedingen voor rechtsbijstand tot 25 % van de huidige vergoeding;
  • Beperking van de immateriële schadevergoeding.

Bewustwording 

Daarnaast wil de staatssecretaris belanghebbenden bewust maken van de procedures die in hun naam worden gevoerd en de maatschappelijke kosten die zij daarmee veroorzaken. Daarom worden gemeenten verplicht om de uitbetaling van vergoedingen rechtstreeks te storten op de rekening van de belanghebbende.

Uitvoerbaarheid

De VNG heeft de gevolgen van het wetsvoorstel vooraf onderzocht en overlegd met de uitvoeringsorganisaties van de Wet WOZ. De conclusie is positief. Over het wetsvoorstel wordt op 26 oktober in de Tweede Kamer gestemd, daarna volgt nog behandeling in de Eerste Kamer.

Overgangsrecht

Het is de bedoeling dat de wet op 1 januari 2024 in werking treedt, waarbij voor een aantal gevallen overgangsrecht geldt:

  • De voorgestelde lagere vergoedingen voor rechtsbijstand zijn pas van toepassing op bezwaren tegen  WOZ-beschikkingen die na 1 januari 2024 bekend zijn gemaakt. Dat geldt ook beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening.
  • De voorgestelde wijzigingen die zien op de vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn zijn pas van toepassing op vergoedingen voor overschrijding van de redelijke termijn waarvan de termijn aanvangt na de inwerkingtreding 1 januari 2024. 

De uitbetalingen ingevolge een bezwaar- of beroepsprocedure die na 1 januari 2024 worden gedaan moeten plaatsvinden op een bankrekening van belanghebbende. Daarvoor geldt dus geen overgangsrecht.

Meer informatie