Omvang terrein nieuwbouw basisonderwijs

 

Voor het vaststellen van de noodzakelijke m2 bvo zijn drie ‘elementen’ bepalend:

1) omvang van het gebouw,

2) omvang van het verharde gedeelte, en

3) omvang van het onverharde gedeelte.

 

ad 1)

De omvang van het gebouw wordt bepaald op basis van het aantal leerlingen/groepen.

De gemeentelijke verordening onderwijshuisvesting is hierin leidend.

Deze normering sluit aan bij het uitvoeringsbesluit waarin het rijk de minimumnormen voor de onderwijshuisvesting vast heeft gesteld.

 

ad 2)

Er bestaat geen landelijke normering (vanuit OCenW) meer voor het verharde gedeelte van het schoolplein.

In de modelverordening van de VNG wordt in bijlage III, deel D de normering voor het verharde deel van het terrein aangegeven: 3 m2 per lln, met een minimum van 300 m2, vanaf 200 lln kan met 600 m2 worden volstaan.

 

ad 3)

Er bestaat geen normering voor het onverharde deel.

Het is aan de gemeente – afhankelijk van de lokale situatie – te bepalen welke omvang het onverharde gedeelte krijgt (dit kan ook nul m2 zijn, is echter onwenselijk).

 

De totale terreinoppervlakte omvat de optelsom van de drie ‘elementen’.