Op 23 april 2021 werden 2 rapporten gelijktijdig gepubliceerd: In opvolging van het AEF-rapport ‘Stelsel in Groei’ zijn door een gezamenlijke stuurgroep van het rijk en de VNG onder leiding van Marjanne Sint potentiële maatregelen in beeld gebracht die bijdragen aan een beheersbaar jeugdhulpstelsel. Het Verweij Jonker Instituut doet in het rapport ‘Eigenwijs Transformeren’ verslag van een onderzoek naar 5 gemeenten die bovengemiddeld veel grip ervaren op het jeugdhulpstelsel en hun sturing vormgeven vanuit een coherente transformatievisie. Beide rapporten geven waardevolle inzichten om in de komende jaren de hulp aan de jeugdigen en de sturing op het stelsel te verbeteren. Hieronder gaan we daarop in en geven we aan wat er nodig is om te komen tot een beter functionerend jeugdhulpstelsel.

De opbrengst van het sociaal domein

In ‘Eigenwijs Transformeren’ worden 5 gemeenten geportretteerd die vanuit een coherente visie sturing geven aan het sociaal domein. De inzet op het gebied van jeugd wordt integraal en in partnerschap vormgegeven. Elementen die uit het rapport springen zijn een sterke toegang en hulpverlening in de wijk met voldoende expertise, onderling vertrouwen, sterke sturing door de gemeente én voldoende ruimte voor de professionals en tot slot een integrale aanpak waarbij er samen wordt gewerkt tussen hulpverleners in de wijk, onderwijs, huisartsen en gespecialiseerde jeugdhulp. Op deze manier werken is mogelijk doordat er al jaren is geïnvesteerd in de samenwerking. Deze gemeenten zijn vaak al ruim voor 2015 hiermee begonnen en hebben dit na de decentralisatie verder voortgezet.

Er zijn geen simpele oplossingen

De transformatie vraagt een lange adem. Er zijn geen simpele oplossingen die de knelpunten in de jeugdhulpverlening oplossen. Dit was al zo voor 2015 en blijkt nu ook weer. AEF heeft al laten zien dat gemeenten beperkt mogelijkheden hebben om de grote tekorten binnen de huidige kaders en uitgangspunten op te lossen. Ook de 2 recente rapporten laten zien dat er geen eenvoudige oplossingen zijn. Dit geldt zowel voor het vormgeven van de transformatie op lokaal en regionaal niveau (Eigenwijs transformeren) als voor de vraagstukken op stelselniveau en in het bijzonder voor de vraag om te komen tot een beter beheersbaar stelsel (rapport maatregelen). Dit vraagt om evenwichtskunst om voldoende invulling te geven aan beide opgaven:

  1. Transformeren op lokaal en regionaal niveau in partnerschap met alle betrokkenen en voldoende ruimte om echt oog te hebben voor alle leefgebieden.
  2. Aanpassing van het jeugdhulpstelsel zodat de sturing op het zorggebruik en het kostenniveau wordt verbeterd.

Kortom, op lokaal en regionaal niveau hebben gemeenten, instellingen en professionals de tijd en ruimte nodig voor de verdere transformatie en tegelijkertijd zal er op stelselniveau beter moeten worden gestuurd om de schaarste in hulp en budget goed te verdelen. Dit vraagt om focus op de werkelijke zorgvragen en het voorkomen van overbodige bureaucratie.

Wat is het huidige probleem?

Beide rapporten geven handvatten hoe lokaal, regionaal en landelijk verder vorm moet worden gegeven aan de sturing op de jeugdhulpverlening en wat hierin kan worden verbeterd. De kern van het probleem is al door AEF geconstateerd: Meer kinderen dan ooit krijgen jeugdhulp, de kosten zijn stevig toegenomen en hulptrajecten duren steeds langer (uitstroom blijft achter). Hiervoor zijn verschillende oorzaken. De problemen rond de jeugdzorg hangen in de eerste plaats samen met de manier waarop het wettelijk stelsel functioneert. De wet geeft aan dat gemeenten een zorgplicht hebben en geeft ook aan welke vormen van zorg onder deze plicht vallen. Deze zorg is rechtens afdwingbaar. Als een kind recht heeft op zorg dient de gemeente die zorg te betalen. De toegang tot die zorg loopt voor meer dan de helft van alle verwijzingen niet via de gemeente maar via onder anderen de huisarts. Die kan doorverwijzen naar tal van zorgaanbieders die deels al lange tijd actief zijn maar deels ook de laatste jaren als gevolg van de marktwerking zijn toegetreden. Het is echter niet alleen de inrichting van het stelsel dat maakt dat er veel geld wordt uitgegeven aan jeugdzorg. Er is ook sprake van een maatschappelijk fenomeen, waarin steeds sneller -door ouders, onderwijsinstellingen of de hulpverlening- wordt vastgesteld dat er sprake is van noodzaak tot jeugdhulp. Een derde reden is dat we nog maar aan het begin van de transformatie staan. Het portret van de 5 gemeenten laat zien dat dit om een lange adem vraagt.

Waarom het Rijk nu moet bijdragen

De zorgplicht die gemeenten voor de jeugdigen hebben, heeft vergaande financiële consequenties. Recent is berekend dat gemeenten €1,7 miljard meer uitgeven dan ze via het Gemeentefonds ontvangen. Er zijn voor gemeenten 3 manieren om dit te financieren: de gemeentelijke belastingen verhogen, uit de eigen reserves putten of bezuinigen op andere taken. Voor de meeste gemeenten raakt de bodem van de eigen reserves in zicht en is sprake van een forse toename van lokale belastingen. Ook het bezuinigen op andere taken is begrensd en die grens is in zicht. Als er niets verandert aan de financiële positie van gemeenten dan kan de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat niet meer goed functioneren. Het kabinet moet dus over de brug komen met extra middelen omdat het kabinet (1) steeds verantwoordelijk is gebleven voor het stelsel van de jeugdzorg, (2) het kabinet daarenboven verantwoordelijk is voor het stelsel van het decentraal bestuur en dit stelsel bevindt zich in de gevarenzone en (3) gemeenten en rijk eerder overeenkwamen dat op basis van het AEF-rapport er een structurele oplossing zou worden geboden voor de gemeentelijke tekorten.

Afspraken over middelen en maatregelen nodig

Er moet niet alleen geld bij, er moeten ook afspraken worden gemaakt om de uitgaven te beperken. Tot het moment dat de wet veranderd is, geldt de huidige wet en zullen gemeenten niet uitkomen met de middelen die ze ontvangen van het rijk. Dit betekent dat er vaart moet worden gemaakt met aanpassingen, maar tot dat moment moet er sprake zijn van een compensatie van de tekorten. Tegelijkertijd met de extra middelen moet het stelsel en de jeugdwet worden aangepast. De volgende veranderingen zijn nodig:

  • In de eerste plaats moeten er meer grip komen op de uitgaven. Dat betekent aanpassingen in de toegang tot de jeugdzorg, beperking van de reikwijdte van de jeugdhulp en het verkorten van de duur van trajecten.
  • In de tweede plaats is een efficiencyslag nodig waarin gemeenten op basis van de wetenschappelijke inzichten effectieve hulp financieren, meer rust en eenduidigheid brengen in het contracteren van aanbieders en bureaucratie verminderen.
  • Een derde – en belangrijkste - afspraak betreft het doorzetten van de transformatie. Gemeenten, rijk en zorgaanbieders moeten samen met andere relevante partijen in de gezondheidszorg en onderwijs hier stevig op inzetten, zodat de hulp integraal en op maat wordt geboden, er minder verblijfszorg nodig is, minder kinderen in de hulpverlening terecht komen, en de samenwerking tussen partijen verbetert.

Na afronding arbitrage direct aan de slag met de ontwikkelagenda

Met deze onderwerpen kunnen we aan de slag gaan na afronding van de arbitrage. Momenteel loopt er een arbitrageprocedure tussen rijk en gemeenten over de structurele oplossing voor het tekort op het gebied van jeugd. De uitspraak van de commissie wordt in mei verwacht. Deze uitspraak vormt het vertrekpunt voorde ontwikkelagenda. Met de goede inzet op bovengenoemde thema’s kunnen we de hulp aan kinderen verbeteren en het stelsel beheersbaar maken. Omdat er geen oplossingen op korte termijn zijn, zal er eerst meer financiële compensatie van het Rijk komen voor de jaren vanaf 2022 en met het invoeren van de maatregelen kan dit afnemen. Als gemeenten in de tussentijd zo tegemoet worden gekomen in de financiële problemen kunnen we echt collectief de schouders onder deze agenda zetten.