In deze bijdrage enkele highlights uit de meicirculaire gemeentefonds 2021 met duiding.
Accres
Met ingang van 2022 wordt de bevriezing normering gemeentefonds opgeheven. Daarmee is de ontwikkeling van de netto rijksuitgaven 2021-2026 exclusief corona-uitgaven weer maatgevend voor de raming van de accressen 2022-2026. De laatste raming daarvan dateert van mei 2020. De onderstaande tabel geeft het bevroren accres 2021 en de geraamde nominale accressen 2022-2026 ten opzichte van de vorige raming.
Jaar |
Accres meicirculaire 2021 |
Accrespercentage |
Accres meicirculaire 2020 |
Verschil |
2021 |
1.030.017.000 |
3,7% |
1.030.017.000 |
0 |
2022 |
909.796.000 |
3,1% |
1.036.297.000 |
-126.501.000 |
2023 |
673.924.000 |
2,3% |
801.316.000 |
-127.392.000 |
2024 |
694.840.000 |
2,4% |
806.097.000 |
-111.257.000 |
2025 |
919.735.000 |
3,1% |
950.430.000 |
-30.695.000 |
2026 |
923.999.000 |
3,0% |
- |
- |
De bevriezing van het accres in 2020 en 2021 zelf was voor better or for worse en had tot doel om in onzekere tijden op dit front rust te creëren. Met de bevriezing is het gemiddelde accres in de huidige kabinetsperiode 2018-2021 uitgekomen op gemiddeld 4,83%, wat ruim is. Voor de nieuwe accresraming zijn de netto rijksuitgaven 2021 exclusief de extra corona-uitgaven het startpunt.
Het negatieve verschil in de raming van het accres voor het jaar 2022 komt door een lagere bijstelling van de rijksbegroting voor prijsontwikkelingen. Het Centraal Economisch Plan 2020 dat maatgevend was voor de vorige raming, ging voor het jaar 2022 nog uit van een prijsontwikkeling beloning overheid van 2,1%. In het nieuwe Centraal Economisch Plan 2021 is die raming gedaald naar 1,2%. Zo ook is de inschatting van de prijsontwikkeling materieel overheid voor het jaar 2022 van 1,5% gedaald naar 1,4%. Bij elkaar genomen geeft dit een lagere correctie voor prijsontwikkelingen van om en nabij 0,5% aan accres. Tegenover dit lagere accres staan ook lagere lasten van gemeenten door een lagere prijsontwikkeling van de eigen lasten.
Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 wordt de lagere raming van het accres voornamelijk veroorzaakt door per saldo hogere netto uitgaven op de rijksbegroting in de jaren 2021 en 2022 waartoe bij voorjaarsnota is besloten, terwijl de extra uitgaven zich maar voor een deel vertalen in per saldo hogere netto uitgaven in de erop volgende jaren. Daardoor valt de ontwikkeling van de netto rijksuitgaven vanaf het jaar 2023 ten opzichte van de jaren 2021 en 2022 lager uit en zo ook het accres vanaf 2023.
Met de meicirculaire 2021 is voor het eerst het accres voor het jaar 2026 geraamd. Dat is 924 miljoen euro, wat gelijk is aan 3,0%. Met de nieuwe accresraming komt het nominale accres voor de komende kabinetsperiode 2022-25 uit op gemiddeld 2¾% per jaar.
Met een nieuw kabinet dat nog moet worden geformeerd, is er echter onzekerheid over de hoogte van de accressen in 2022 en later. Wel hebben invloedrijke instituten aangegeven dat een nieuw kabinet er goed aan doet om de komende jaren geen ombuigingen in te boeken op het huidige totale netto uitgavenkader van het Rijk bij ongewijzigd beleid. De kengetallen voor de uitkomst van de EMU-schuld en het EMU-tekort in 2025 bij ongewijzigd beleid geven namelijk geen aanleiding voor ombuigingen in deze periode op dit totale uitgavenkader. Nieuw beleid moet daarmee worden gefinancierd met ombuigingen op bestaand beleid. Dat heeft geen effect op het accres. Daarnaast heeft de VNG en ook de Raad voor het Openbaar Bestuur gepleit voor een behoud van de brede koppeling en dat daarbij ook de uitgaven van de investeringen van het nieuwe Groeifonds moeten worden betrokken. Dit laatste heeft een licht opwaarts effect op de accresreeks uit de meicirculaire 2021. De Raad voor het Openbaar Bestuur heeft daarbij gepleit voor meer stabiliteit door een freeze van het volumedeel van deze meerjarige accresreeks op stand Startnota nieuw kabinet.
Opschalingskorting loopt in 2022 extra op
Van de opschalingskorting van structureel 975 miljoen euro wordt het grootste deel in de jaren 2022 tot en met 2025 gerealiseerd. Voor de jaren 2020 en 2021 heeft het huidige kabinet de oploop ervan bevroren. Maar dat betekent dat gemeenten juist in 2022 een extra oploop van deze korting voor hun kiezen krijgen. Van de nog resterende 675 miljoen euro van deze korting die structureel doorwerkt, wordt in 2022 een bedrag van 270 miljoen euro (70+90+110) ingeboekt. Omdat hierbij sprake is van een niet-taakgebonden korting, is deze korting een negatieve afslag op het accres, die in strijd is met de bestuurlijke normeringsafspraak samen de trap op samen de trap af. De VNG wil dan ook dat deze korting van tafel gaat.
De opschalingskorting is in voorgaande jaren al geheel in de circulaires verwerkt. Daarom is deze korting in de meicirculaire 2021 niet meer zichtbaar. De meicirculaire bevat alleen de mutaties ten opzichte van vorige circulaires. Gemeenten krijgen de korting van 270 miljoen in 2022 echter wel vol voor de kiezen evenals de kortingen in de latere jaren. Voor 2022 en latere jaren tast deze korting de evenredige ontwikkeling van het accres aan. Een symptoom dat hierbij hoort, is een blijvende verdrukking van vervangingsinvesteringen. Gemeenten kunnen door onder andere deze korting geen dekking vinden voor de extra afschrijvingslasten van (vervangings-)investeringen.
Afrekening BTW-compensatiefonds 2020
De middelen in het BTW-compensatiefonds groeien jaarlijks met hetzelfde accrespercentage van het gemeentefonds. Vallen de declaraties van gemeenten op het BTW-compensatiefonds lager uit dan er aan middelen inzitten, dan wordt het restant overgemaakt aan het gemeentefonds. Omgekeerd wordt er geld uit het gemeentefonds aan het BTW-compensatiefonds toegevoegd als de declaraties hoger zijn dan er middelen in het BTW-compensatiefonds zitten. De finale afrekening hierover vindt altijd plaats in de meicirculaire na afloop van het desbetreffende jaar. In de septembercirculaire werd een vrijval van het BTW-compensatiefonds aan het gemeentefonds over het jaar 2020 geraamd van 96,6 miljoen euro. Naar nu blijkt was die raming aan de voorzichtige kant. De vrijval blijkt achteraf 96,0 miljoen hoger en bedraagt in totaal 192,6 miljoen euro.
Volgens de begrotingsrichtlijnen van de provinciale toezichthouders mogen gemeenten in hun begroting 2022 en hun meerjarenraming 2023-2026 voor elk jaar uitgaan van een vrijval van maximaal hun aandeel in deze 192,6 miljoen euro.
Extra middelen Jeugd
Het huidige kabinet heeft al eerder in het kader van de discussie over het tekort aan middelen in het gemeentefonds voor jeugdtaken als voorschot op de finale uitkomst van de discussie 300 miljoen euro extra voor het jaar 2021 en 300 miljoen euro extra voor het jaar 2022 aan de algemene uitkering in het gemeentefonds toegevoegd. Voor het jaar 2021 doet het huidige kabinet daar nog 493 miljoen euro bovenop waarmee het bedrag aan extra middelen uitkomt op 793 miljoen euro. Inmiddels heeft de arbitragecommissie uitspraak gedaan en hebben met het huidige kabinet gesprekken plaatsgevonden over de hoogte van de extra middelen voor het jaar 2022. Over de finale uitkomst van die gesprekken worden gemeenten voor 1 juli met een aanvullende brief schriftelijk door de fondsbeheerders geïnformeerd.
De 493 miljoen euro aan extra middelen voor 2021 worden overigens niet vrijblijvend verstrekt. Zo is op voorhand 55 miljoen euro nog niet verwerkt in de meicirculaire, omdat een flink deel daarvan is bedoeld voor regionale coördinatie en landelijke informatievoorziening. En ook voor de andere gelden hebben de fondsbeheerders bestedingsdoelen in de circulaire geformuleerd. Naast de 493 miljoen euro verstrekt het ministerie van VWS aanvullend nog 120 miljoen euro aan extra middelen jeugd via een aantal specifieke uitkeringen aan gemeenten.
Volume en prijscorrectie integratie-uitkeringen
De integratie-uitkeringen Voogdij / 18+, Beschermd Wonen en Participatie van het gemeentefonds lopen niet mee met het normale accres, maar kennen een eigen indexatie.
Aan de integratie-uitkering Voogdij / 18+ wordt in 2021 structureel 14,5 miljoen euro toegekend voor de loon en prijsontwikkeling. Door actualisatie van de gegevens over zorggebruik stijgt de omvang van de integratie-uitkering echter met 22 miljoen euro. Het restant van 7,5 miljoen euro dat boven de lpo-toekenning uitstijgt, wordt onttrokken aan het subcluster jeugd van de algemene uitkering. Aan de integratie-uitkering Voogdij 18+ wordt namelijk geen apart volume-accres toegekend. In 2022 wordt voor de verdeling van de gelden Voogdij 18+ overgestapt naar het nieuwe woonplaatsbeginselen, waardoor de bekostiging van het zorggebruik van om en nabij 20.000 jeugdigen tussen gemeenten verschuift.
Aan de integratie-uitkering Participatie wordt in 2021 structureel 39,9 miljoen euro voor de loon en prijsontwikkeling toegekend.
Aan de integratie-uitkering Beschermd Wonen wordt in 2021 structureel 29,6 miljoen euro voor de loon en prijsontwikkeling toegekend. Daarnaast wordt vanaf 2022 structureel 30,8 miljoen euro toegevoegd voor de volume-ontwikkeling. In de septembercirculaire vindt een bijstelling van de integratie-uitkering Beschermd Wonen plaats op grond van de nacalculatie voor de uitname voor overheveling van cliënten naar de Wet langdurige zorg. Invoering van het nieuwe verdeelmodel voor Beschermd Wonen is vooralsnog voorzien in 2023.
Wet open overheid
Voor de Wet open overheid krijgen gemeenten structureel middelen via de algemene uitkering. Hiertoe wordt de algemene uitkering in 2022 verhoogd met 21 miljoen euro, welk bedrag oploopt naar structureel 42 miljoen euro in 2026. Daarnaast ontvangen gemeenten vanaf 2022 vijf jaar lang 25 miljoen incidenteel per jaar voor de invoering ervan.
Inwerkingtreding nieuwe Inburgeringswet uitgesteld
De invoering van de nieuwe Inburgeringswet wordt een half jaar uitgesteld naar 1 januari 2022. De decentralisatie-uitkering van 26,9 miljoen euro voor de uitvoering ervan in 2021 vervalt daarom. Wel wordt door het uitstel de ondertussengroep groter. Daarvoor wordt de decentralisatie uitkering voor meerdere jaren opgehoogd. Ook vindt compensatie plaats voor de verlate invoering.