Wat moet een bevoegd gezag doen wanneer een vergunningaanvraag niet compleet binnenkomt? De wetgever geeft onder de Omgevingswet expliciet de verantwoordelijkheid aan de initiatiefnemer om alle benodigde vergunningen te verkrijgen voor een initiatief. Daarbij geeft de wetgever aan de initiatiefnemer de vrijheid om de benodigde vergunningen aan te vragen in enkelvoudige of meervoudige aanvragen en in een volgorde die de initiatiefnemer het handigst vindt.


De initiatiefnemer mag het gewenste initiatief pas gaan uitvoeren als hij alle benodigde vergunningen verkregen heeft. Let er daarbij op dat daarnaast mogelijk ook nog meldingen moeten zijn gedaan, vóórdat het initiatief gestart mag worden. Een meldingsplicht is onder de Omgevingswet immers gekoppeld aan een verbod om de activiteit uit te voeren als de melding niet gedaan is. Een melding moet een bepaalde termijn vóór de start gedaan zijn. (Vaak 4 weken van tevoren, maar er zijn ook meldingen met andere termijnen.)
 
Deze kwestie speelt bij allerlei soorten omgevingsvergunningen. Bijvoorbeeld bij relaties tussen de technische en de ruimtelijke bouwvergunning. En bijvoorbeeld relaties met een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit of voor een milieubelastende activiteit.
 
Wat moet het bevoegd gezag nu in elk geval doen op grond van artikel 3:20 Awb?
Het bevoegdg gezag moet aan de initiatiefnemer laten weten welke vergunningen nog nodig zijn voor zijn initiatief, als het bevoegd gezag redelijkerwijs kan aannemen dat deze nodig zijn.
 In de zinsnede 'rederlijkerwijs kunnen aannemen', zit dat relevant is in hoeverre het bevoegd gezag op de hoogte is.

Als de initiatiefnemer geen contact heeft gehad met het bevoegd gezag en een aanvraag 'koud' indient, kan het bevoegd gezag minder goed inschatten welke andere vergunningen wellicht ook nodig zijn. Als er daarentegen uitgebreid vooraf overleg is geweest, en het bevoegd gezag goed heeft doorgevraagd wat de initiatiefnemer van plan is, kan het bevoegd gezag waarschijnlijk vrij goed inschatten welke andere vergunningen nodig zijn.
 Hoever de inspanningsverplichting van 3:20 Awb gaat, is dus afhankelijk van welke informatie het bevoegd gezag in een specifiek geval heeft.

Lid 2 van art 3:20 Awb bepaalt nog dat als het bevoegd gezag aangeeft dat een andere vergunning nodig is, dat het daarbij vermeldt: naam en adres van het bevoegd gezag voor die andere vergunning en het artikel van die vergunningplicht.

Het valt nog op dat art. 3:20 Awb niet gaat over meldingen die nodig zijn. Ook gaat het artikel niet uit van een situatie waarin de initiatiefnemer een melding doet - bijvoorbeeld voor een technische bouwactiviteit - en dat het bevoegd gezag de melder dan zou moeten informeren over vergunningen die ook nog nodig zijn. Bedenk ook dat art. 3:20 Awb over alle soorten vergunningen gaat, dus ook over vergunningen die buiten het Ow-stelsel vallen. Bijvoorbeeld een Alcoholwet-vergunning (voorheen bekend als de Drank- en horecawet-vergunning).
 
Attenderen als inspanningsverplichting
Art. 3:20 Awb is als inspanningsverplichting gericht op attenderen. Echt al uitsluitsel geven of een andere vergunningplicht wel of niet geldt voor het desbetreffende initiatief hoeft niet. Maar als het bevoegd gezag hier zelf al duidelijkheid over heeft, kan het bevoegd gezag natuurlijk al stelliger zijn.
Afhankelijk van het specifiek geval kun je denken aan formuleringen als:
• 'mogelijk heeft u ook nog een omgevingsvergunning nodig voor ...'
• of 'op basis van de bij ons bekende informatie heeft u waarschijnlijk ook nog een omgevingsvergunning nodig voor ...'
• of 'op basis van de bij ons bekende informatie heeft u ook nog een omgevingsvergunning nodig voor ...'.
Het is verstandig om er steeds duidelijk bij te vermelden dat de initiatiefnemer niet kan starten als hij niet alle benodigde vergunningen heeft verkregen en alle benodigde meldingen heeft gedaan.
 
Tot zover de juridische kaders.
In de praktijk zal het echter voor het bevoegd gezag zelf van groot belang zijn om te voorkómen dat een initiatiefnemer al start vóórdat hij alle benodigde vergunningen heeft verkregen en alle benodigde meldingen heeft gedaan. Voorkómen dat een overtreding ontstaat is immers beter en gemakkelijker, dan handhavend op te moeten treden bij een overtreding. Als een bevoegd gezag het oppakt vanuit dat belang, zal het bevoegd gezag vanzelf doen wat art. 3:20 Awb eist en waarschijnlijk meer. Want dan zal het bevoegd gezag bijvoorbeeld ook de benodigde meldingen meenemen bij de attendering.

Enkele tips hierbij:
• Geef bij mededelingen over een omgevingsvergunning steeds duidelijk aan over welke omgevingsvergunning je het hebt. Schrijf of spreek bijvoorbeeld niet zomaar van "uw activiteit is vergunningvrij". Meestal wordt dan een specifieke omgevingsvergunning bedoeld. Er is bijvoorbeeld geen technische bouwvergunning nodig. Dat betekent echter niet dat er niet één van de andere meer dan 14 (!) omgevingsvergunningplichten aan de orde kan zijn.

• Geef hierover algemene informatie op de website en bijvoorbeeld in een brochure. Zo'n brochure kun je meesturen met brieven of ontvangstbevestigingen. Neem daarbij ook de informatieplichten mee.

• Zorg dat de attendering welke vergunningplichten, meldingen en informatieplichten aan de orde kunnen zijn bij een specifiek initiatief, schriftelijk wordt gedaan. Dat maakt het daarna in een eventuele overtredingssituatie veel  gemakkelijk voor de handhaver om aan te geven: 'u wist hiervan'.

• Denk na over de timing van de attendering. Hoe vroeger hoe beter, maar dan weet het bevoegd gezag mogelijk nog niet zoveel. Herhaling van de attendering is echter goed. En bij herhaalde attendering kan die ook worden aangescherpt als er inmiddels meer over het initiatief bekend is.